Ook al komt een uitgave van een btw-ondernemer mede ten goede aan een derde, dan kan nog onder voorwaarden recht op volledige aftrek van voorbelasting bestaan. Dit blijkt uit een oordeel van het Hof van Justitie van de EU.
Een Belgisch aannemingsbedrijf, een bvba, bouwde en verkocht appartementsgebouwen. De bvba bouwde de appartementen op grond van derden, die de grond zelf verkochten. De bvba betaalde de publiciteits-, de administratie- en de makelaarskosten bij de verkoop van de appartementen. Vervolgens bracht de bvba de btw op deze kosten integraal in aftrek. De Belgische fiscus gaat hiermee niet akkoord. De grondeigenaren profiteerden namelijk ook van de verkopen. Maar het Hof oordeelt dat deze omstandigheid een volledige aftrek van voorbelasting niet uitsluit. Voor een integrale aftrek is in zo’n situatie wel vereist dat:
- een rechtstreeks en onmiddellijk verband bestaat tussen de uitgaven en de economische activiteit van de belastingplichtige; en
- het voordeel voor de derde ondergeschikt is aan de behoeften van het bedrijf van de belastingplichtige.
Andere dan algemene losten
Deze mogelijkheid om de voorbelasting over uitgaven volledig aftrekken bestaat trouwens ook voor niet-algemene kosten. Dit zijn dus kosten die zijn toe te wijzen aan specifieke handelingen in een later stadium. Deze kosten moeten wel rechtstreeks en onmiddellijk verband houden met de belaste handelingen van de belastingplichtige. Kan de btw-ondernemer een deel van de uitgaven doorberekenen aan de derde die daar ook voordeel van heeft? Dan is dit een omstandigheid waarmee de rechter rekening dient te houden bij het vaststellen van het recht op aftrek van voorbelasting.
Wet: art. 15 Wet OB 1968
Bron: Hof van Justitie van de EU 1 oktober 2020, ECLI:EU:C:2020:785, C-405/19
Geef een reactie