In twee cassatieprocedures willen twee dga’s hun vorderingen op hun vennootschap afwaarderen naar de waarde in het economische verkeer. Deze waarde hebben zij gebaseerd op de resultaten van latere boekjaren. Advocaat-generaal Niessen adviseert de Hoge Raad de cassatieberoepen ongegrond te verklaren.
Twee echtgenoten hadden ieder 50% van de aandelen in een Limited (Ltd.). Beiden hadden een bedrag van € 391.985 geleend aan deze Ltd. Het echtpaar emigreerde in 2012 naar Nieuw-Zeeland. In 2011 waardeerden de echtgenoten hun vorderingen op de Ltd. af met 25%. Volgens de echtgenoten was dit de bedrijfswaarde, die lager was dan de nominale waarde. De Advocaat-generaal (A-G) gaat na waarop de afwaardering is gebaseerd. Hij constateert dat het echtpaar bij de berekening van de economische waarde rekening heeft gehouden met een verwachte aanhoudende gelijkblijvende kasstroom. Deze kasstroom is bij benadering ontleend aan het hoogste bedrijfsresultaat over de jaren 2011-2012 tot en met 2015-2016. Maar deze resultaten bestonden nog niet op de waarderingsdatum van 31 december 2011. De echtgenoten mogen daarom deze berekening van de A-G niet toepassen.
Wet: art. 3.25, 3.92 en 3.95 Wet IB 2001
Bronnen: Parket bij de Hoge Raad 29 september 2020 (gepubliceerd 16 oktober 2020), ECLI:NL:PHR:2020:867, 20/00599 en Parket bij de Hoge Raad 29 september 2020 (gepubliceerd 16 oktober 2020), ECLI:NL:PHR:2020:952, 20/00601
Geef een reactie