Hoewel de btw op de kosten van het ter beschikking stellen van woonruimtes aan personeel in beginsel niet aftrekbaar is, zijn er uitzonderingen. Betreft het bijvoorbeeld buitenlandse werknemers? Dan kan het bedrijfsbelang dermate groot zijn dat de voorbelasting wel aftrekbaar is.
Een bv dreef een uitzendbureau. Voor haar buitenlandse arbeidskrachten stelde zij woonruimte (hotels, pensions, vakantiewoningen) ter beschikking in de nabijheid van de werkplek. De arbeidskrachten betaalden daarvoor geen vergoeding. De aanbieder van de woonruimte berekende btw over de bedragen die zij factureerde aan de bv. Tussen de bv en de fiscus ontstond vervolgens een geschil of de voorbelasting bij de bv voor aftrek in aanmerking kwam.
Personeelsverstrekking
Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2018/2741) is aftrek uitgesloten omdat sprake is van het verstrekken van huisvesting aan personeel. Het ter beschikking stellen van de woonruimte ziet immers bij uitstek op de bevrediging van de behoeften van de buitenlandse uitzendkrachten. Zij zouden zonder dergelijke woonruimte niet naar Nederland komen om te werken. Het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 (BUA) verhindert in dat geval de aftrek van voorbelasting.
In het ondernemingsbelang
Maar in cassatie vernietigt de Hoge Raad de hofuitspraak. De desbetreffende uitsluiting in het BUA is namelijk niet van toepassing als bijzondere omstandigheden de ondernemer dwingen tot het afnemen van de desbetreffende goederen of diensten. Die uitzondering doet zich voor als de ondernemer de uitgaven voor die goederen of diensten primair doet in het belang van de onderneming. Bovendien moet het persoonlijke voordeel van de werknemer voor de werkgever van ondergeschikt belang zijn. Voor de beoordeling daarvan heeft het hof ten onrechte betekenis toegekend aan de omstandigheid dat de uitzendkrachten zelf kiezen voor werk bij de bv. Wel van belang is of er omstandigheden waren die de bv ertoe dwongen buitenlandse arbeidskrachten te werven. Verder heeft het hof geoordeeld dat niet aannemelijk is dat de huisvestiging noodzakelijk is om aan buitenlandse arbeidskrachten te komen. De Hoge Raad vindt deze motivering onbegrijpelijk en verwijst de zaak naar Hof Den Bosch.
Wet: art. 16 Wet OB 1968
Besluit: art. 1, eerste lid, onderdeel c BUA
Bron: Hoge Raad 13 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1777, 18/04901
Geef een reactie