Het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen heeft een nieuwe versie gepubliceerd van V&A 20-008 over het door een erfgenaam aanwenden van een geërfd ODV-uitkeringsrecht voor een direct ingaande tijdelijke nabestaandenlijfrente.
De fiscale voorwaarden voor de uitvoering van een aanspraak ingevolge een ODV zijn opgenomen in artikel 38p van de Wet op de loonbelasting 1964. In het tweede lid van dat artikel is bepaald dat voor zover de ODV niet is aangewend voor de verkrijging van een lijfrente, een lijfrenterekening of lijfrentebeleggingsrecht de ODV in een periode van twintig jaar in termijnen met een gelijke tussenperiode van ten hoogste een jaar wordt uitgekeerd.
Erfgenamen
Als de ODV-gerechtigde overlijdt voordat de ODV-termijnen zijn ingegaan, gaat het recht op de ODV-termijnen over op de erfgenamen van de ODV-gerechtigde. De uitkeringen van de ODV-termijnen moeten in dat geval ingaan binnen twaalf maanden na het overlijden.
Als de ODV-gerechtigde overlijdt terwijl de ODV-termijnen al zijn ingegaan, gaat het recht op de resterende ODV-termijnen over op de erfgenamen van de ODV-gerechtigde. De erfgenaam kan het geërfde recht op de ODV-termijnen niet aanwenden voor het verkrijgen van een direct ingaande tijdelijke nabestaandenlijfrente die uitkeert aan hemzelf?
De ODV kan volgens artikel 38p, eerste lid, Wet LB alleen worden aangewend voor het verkrijgen van een lijfrenteproduct. Een tijdelijke nabestaandenlijfrente die direct ingaat en aan de erfgenaam zelf uitkeert, voldoet niet aan deze wettelijke bepalingen. Een nabestaandenlijfrente gaat immers in na het overlijden van de belastingplichtige of de (gewezen) partner van de belastingplichtige die de lijfrente heeft afgesloten. En daar is in de omschreven situatie geen sprake van.
Uiteraard kan de erfgenaam het geërfde ODV-recht aanwenden voor een ander lijfrenteproduct, dat wel voldoet aan de voorwaarden van artikel 3.125 of 3.126a van de Wet IB 2001.
Meer informatie: CAP, 24 november 2020.
Geef een reactie