Via artikel 220f hebben gemeenten de mogelijkheid om onder andere sportaccommodaties voor de onroerendzaakbelasting (ozb) tegen het woningentarief te belasten in plaats van het niet-woningentarief. Dit wetsartikel roept echter de nodige vragen op. Minister Ollongren start een onderzoek.
De interpretatieve vragen zijn gerelateerd aan het feit dat de ozb een objectieve en zakelijke belasting is. Bij de heffing staat het belastingobject centraal en niet de eigenaar of gebruiker. Zo zijn kerkgebouwen bijvoorbeeld vrijgesteld op basis van het feit dat het een object betreft waarin een eredienst plaatsvindt. Echter, als gemeenten een ander tarief gaan heffen over gebouwen op basis van het feit dat het een object betreft waar een sportactiviteit plaats vindt, roept dit interpretatieve vragen op. In een café wordt gebiljart, daarmee kan het café een object zijn waar een sportactiviteit plaatsvindt. Moet dit object dan in aanmerking komen voor het andere tarief? Hoe ermee om te gaan als in het object deels commerciële sportactiviteiten plaatsvinden, moet dan deels een ander tarief worden geheven?
Procedures
En hoe om te gaan met de commerciële kantine die in het gebouw waar de sportactiviteit plaatsvindt is gevestigd? Deze en andere interpretatieve vragen zullen mogelijk aanleiding geven tot procedures bij de belastingrechter en zijn reden voor gemeenten om te kiezen voor het instrument van een subsidie in plaats van voor het heffen van een ander ozb-tarief. Vergelijkbare vragen kunnen ook gesteld worden ten aanzien van andere groepen waarvoor men artikel 220f Gemeentewet wil toepassen, zoals dorpshuizen.
De wetstechnische onduidelijkheid komt voort uit het feit dat de wettekst en de toelichting bij het amendement niet op elkaar aansluiten. Uit de toelichting bij het amendement volgt dat beoogd is dat bepaalde niet-woningen voor de heffing van de ozb worden gelijkgesteld met woningen. Meer specifiek dat voor de betreffende niet-woningen, net als voor woningen, een lager eigenarentarief kan worden berekend en dat de heffing van de gebruikersbelasting achterwege kan worden gelaten. De tekst van artikel 220f Gemeentewet regelt dit niet. Die tekst stelt dat, in plaats van de voor niet-woningen bestemde tarieven, het tarief voor eigenaren van woningen kan worden berekend. Het is helder dat beoogd is het lagere eigenarentarief voor woningen te hanteren. Echter, de wettekst geeft niet expliciet aan dat het gebruikersdeel achterwege blijft.
Onderzoek
Gelet op bovenstaande redenen en met name de interpretatieve vragen, komt Ollongren tot de conclusie dat de huidige wettelijke bepaling voor gemeenten niet toepasbaar is. Om de bedoeling van de bepaling wel mogelijk te maken kan onderzocht worden hoe de gedachte achter de wettelijke bepaling het beste uitgevoerd kan worden, zij is bereid om dit onderzoek op te starten. Dit onderzoek kan leiden tot een aanpassing van artikel 220f Gemeentewet (of een alternatieve bepaling of instrument die het doel beter bereikt). De keuze hiertoe is voorbehouden aan een nieuw kabinet.
Meer informatie: Ministerie van Binnenlandse Zaken, 30 november 2020
Geef een reactie