Niet alleen instellingen voor collectieve beleggingen in effecten hebben recht op een vrijstelling omzetbelasting. Ook instellingen die dezelfde kenmerken hebben als een instelling voor collectieve belegging in effecten hebben recht op vrijstelling omzetbelasting.
Een bv behoorde tot een fiscale eenheid omzetbelasting en had een vergunning van de Autoriteit Financiële Markten om in Nederland beleggingsdiensten te verlenen en te beleggen. De bv bood een beleggingsproduct aan beleggers aan. De beleggers hadden het te beheren vermogen gestort op de centrale rekening van een beleggersgiro. De bv bracht kosten in rekening aan de beleggers, maar rekende daarover geen btw. In geschil bij de Hoge Raad is of sprake is van een vrijgestelde dienst voor de omzetbelasting.
Geen icbe maar wel vrijstelling btw
Hof Amsterdam was van oordeel dat de vrijstelling omzetbelasting van toepassing was. De Hoge Raad heeft dit bevestigd. De onderhavige vrijstelling heeft tot doel beleggen in effecten via beleggingsinstellingen voor beleggers te vergemakkelijken. Dit gebeurt door de btw-kosten uit te sluiten. Daardoor is het gemeenschappelijke btw-stelsel fiscaal neutraal wat betreft de keuze tussen rechtstreeks beleggen in effecten en beleggen via gemeenschappelijke beleggingsfondsen. Instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) zijn in elk geval aan te merken als gemeenschappelijke beleggingsfondsen. Fondsen die geen icbe’s zijn maar dezelfde kenmerken vertonen als deze instellingen moeten ook als gemeenschappelijke beleggingsfondsen worden aangemerkt. Dat zijn fondsen die dezelfde handelingen verrichten als icbe’s of op zijn minst daarmee zodanig vergelijkbaar zijn zodat zij met deze instellingen concurreren. In alle gevallen geldt dat de vrijstelling alleen ziet op beleggingsfondsen die aan bijzonder overheidstoezicht zijn onderworpen.
Criteria Hoge Raad voor vrijstelling btw
De Hoge Raad oordeelt dat een fonds in elk geval vergelijkbaar is met een icbe, wanneer:
- te beleggen gelden zijn samengevoegd en gespreid zijn belegd in verschillende financiële instrumenten die doeltreffend kunnen worden beheerd om een optimaal resultaat te behalen. De individueel belegde bedragen kunnen daarbij betrekkelijk klein zijn;
- door die samenvoeging het risico van deze beleggers wordt gespreid, en
- iedere belegger een evenredig belang heeft bij de beleggingen, maar niet de beleggingen zelf bezit. De deelnemers moeten daarbij recht hebben op de waarde van een evenredig deel van het vermogen van het fonds.
Minimaal vereist overheidstoezicht
Voor het overheidstoezicht, stelt de Hoge Raad voorop dat het in het kader van de icbe-richtlijn uit te voeren toezicht op beleggingen geldt als bijzonder overheidstoezicht. Volgens de Hoge Raad is niet voor redelijke twijfel vatbaar dat het in de Wft geregelde systeem van vergunningplicht en toezicht als bijzonder overheidstoezicht kan worden beschouwd. Daarom moet ervan worden uitgegaan dat de beleggingen van een fonds dat niet een icbe is, maar wel, op basis van een vergunning, is onderworpen aan het toezicht van de AFM, zijn onderworpen aan vergelijkbaar nationaal overheidstoezicht en aan vergelijkbare concurrentievoorwaarden als de beleggingen van een icbe. Niet nodig is dat het bijzonder overheidstoezicht rechtstreeks is gericht op het belegde vermogen. Voldoende is dat de beheerder aan toezicht van de AFM is onderworpen.
Wet: art. 11 lid 1 letter i onder 3o Wet OB 1968 en art. 135 lid 1 letter g BTW-richtlijn 2006
Meer informatie: Hoge Raad 4 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1914, 18/03680
Geef een reactie