De belastingwet hanteert als uitgangspunt dat een juridische splitsing niet zakelijk is als binnen drie jaar een verkoop van de afgesplitste onderneming plaatsvindt. Maar men kan wel tegenbewijs bieden. Bijvoorbeeld door erop te wijzen dat de combinatie van splitsing en verkoop nodig is om de continuïteit van de onderneming te waarborgen.
Een uitvaartverzekeringsmaatschappij behoorde tot een groep van vennootschappen en maakte eveneens deel uit van een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting (FE). Deze vennootschap stond sinds 3 juni 2015 onder curatele van De Nederlandsche Bank (DNB). De groep wilde de onderneming van de uitvaartverzekeringsmaatschappij afsplitsen. Deze afsplitsing zou moeten plaatsvinden naar een nieuw op te richten vennootschap tegen uitreiking van één aandeel. Vervolgens zou deze derde dit aandeel kopen. De vraag is of de uitvaartverzekeraar onder deze omstandigheden de fiscale splitsingsfaciliteit mag toepassen.
Splitsingsfaciliteit
De splitsingsfaciliteit is niet van toepassing als de (af)splitsing voor meer dan 50% is gericht op het uitstellen of ontgaan van belastingheffing. Een splitsing wordt geacht voor meer dan 50% te zijn gericht op uit- of afstel van belastingheffing als zakelijke motieven ontbreken. Als binnen drie jaar na de splitsing een verkoop van de afgesplitste onderneming plaatsvindt, geldt een wetsvermoeden. Dat betekent dat de inspecteur ervan mag uitgaan dat zakelijke motieven ontbreken. Maar de belanghebbende mag dan nog wel tegenbewijs proberen te leveren.
Noodzakelijke verkoop
De uitvaartverzekeraarsmaatschappij bewijst voor Rechtbank Gelderland dat zij wel degelijk zakelijke motieven had voor de splitsing en de verkoop. Zij was gedwongen haar onderneming te verkopen, omdat deze binnen drie jaar niet meer solvabel zou zijn. De oude aandeelhouders konden of wilden de noodzakelijke investeringen niet doen. DNB had bovendien onvoldoende vertrouwen in deze aandeelhouders. Daarnaast zou een afsplitsing de koper meer zekerheid bieden dan een activa-passivatransactie. De afsplitsing was dus een voorwaarde voor de koper om de onderneming te kopen. Voor de rechtbank is dit alles voldoende bewijs. De Belastingdienst moet daarom de toepassing van de splitsingsfaciliteit accepteren.
Geef een reactie