De verkrijging van een woning op grond van een tweetrapsmaking in een testament telt niet als een verkrijging uit de verdeling van een huwelijksgemeenschap. Daarom kan de verkrijger overdrachtsbelasting verschuldigd zijn over deze verkrijging.
Een vrouw was getrouwd in gemeenschap van goederen met de vader van haar twee zonen. In haar testament had zij haar echtgenoot aangewezen als enig erfgenaam. Het testament bevatte echter eveneens een tweetrapsmaking. Wat de vrouw aan haar echtgenoot had nagelaten, het zogeheten voorwaardelijk vermogen, zou na zijn overlijden alsnog toekomen aan de zonen. Tenminste, voor zover dat voorwaardelijk vermogen niet was vervreemd of verteerd. Verder zou het recht van de echtgenoot op het voorwaardelijk vermogen eindigen als hij zou hertrouwen. Ongeveer zes jaar na het overlijden van de vrouw trad haar weduwnaar inderdaad weer in het huwelijk. Daarop droeg hij de woning en de bijbehorende hypotheekschuld over aan een van zijn zonen. Deze zoon had daardoor ook een overbedelingsschuld aan zijn vader en zijn broer.
Ontbinding gewone gemeenschap
De zoon die de woning verkrijgt, stelt dat deze verkrijging volledig is vrijgesteld van overdrachtsbelasting. Volgens hem is hier sprake van een verdeling van een huwelijksgemeenschap. Zowel de Belastingdienst als Rechtbank Gelderland wijst deze stelling af. Door het overlijden van de vrouw is de toenmalige huwelijksgemeenschap ontbonden. Deze huwelijksgemeenschap kan niet meer herleven. Door de ontbindende voorwaarde in het testament is wel een nieuwe gemeenschap ontstaan. Maar dat is een gewone gemeenschap tussen de vader en zijn twee zonen. De ene zoon is samen met zijn broer als rechtverkrijgende gerechtigd tot de helft van die gemeenschap. Op de verdeling van die helft is wel de vrijstelling van overdrachtsbelasting van toepassing.
Wet: art. 3, eerste lid, onderdeel b WBRV en art. 3:38, tweede lid BW
Geef een reactie