Rechtbank Gelderland oordeelt dat de bv van een ouder een lening aan de vennootschap van een kind van die ouder kan uitbreiden zonder dat dit een schenking vormt. Maakt de fiscus aannemelijk dat partijen een opschortende voorwaarde hebben opgesteld, dan is het een ander verhaal.
Een man was dga van zijn bv en vader van drie kinderen. Ieder van die kinderen had een eigen holding. De bv van de vader leende eind 2007 geldbedragen aan de holdings van de kinderen. Deze holdings leenden deze bedragen vervolgens uit aan hun gezamenlijke dochtermaatschappij. Niet veel later vond een uitbreiding van de leenovereenkomsten tussen de bv van de vader en de holdings van zijn kinderen plaats. Eind 2009 verlengde de bv de looptijd van de lening. Diezelfde dag cedeerden de holdings hun vorderingen op hun dochtermaatschappij aan de bv van de vader. Eind 2014 schold de bv de dochtermaatschappij haar schuld kwijt. Vervolgens ontstond tussen een zoon van de dga en de Belastingdienst een geschil over de fiscale gevolgen van deze situatie.
Verkapte schenkingen?
De Belastingdienst gaat ervan uit dat het verstrekken van de leningen in 2007 ertoe leidt dat een schenking door de vader aan zijn kinderen heeft plaatsgevonden. De fiscus stelt het bedrag van de schenking op het aanvaarde onzakelijke debiteurenrisico. Volgens de inspecteur heeft bovendien met het uitbreiden van de leningsovereenkomst een schenking plaatsgevonden. Hierbij zou het gaan om een schenking onder opschortende voorwaarde. De zoon bestrijdt dit alles en gaat in bezwaar en beroep.
Geen opschortende voorwaarde
De rechtbank constateert dat de zoon het bezwaarschrift tegen de aanslag schenkbelasting over 2007 te laat heeft ingediend. Zijn beroep tegen deze aanslag is daarom niet-ontvankelijk. De rechtbank gaat wel in op de fiscale kwalificatie van de uitbreiding van de leenovereenkomst en de kwijtschelding. De rechtbank oordeelt dat deze handelingen geen verkapte schenkingen vormen. De inspecteur maakt namelijk niet aannemelijk dat de partijen bij het aangaan van een lening een opschortende voorwaarde zijn overeengekomen. Dat de bv een debiteurenrisico liep, is kenmerkend voor het uitlenen van geld. De kwijtschelding vloeit dus niet voort uit een opschortende voorwaarde.
Wet: art. 1, zevende lid en 15 SW
Geef een reactie