Verwerft een btw-ondernemer een onroerende zaak en wil hij al vanaf het begin dit pand gebruiken voor zowel duurzame belegging als projectontwikkeling? Dan vormt dit pand geen algemeenheid van goederen. Dat betekent weer dat bij een verkoop van dat pand btw-heffing en/of herziening van de afgetrokken voorbelasting aan de orde kan zijn.
De bedrijfsactiviteiten van een bv bestonden uit het beleggen van onroerende zaken en het ontwikkelen van projecten. In februari 2017 kreeg de bv een perceel grond geleverd. Medio juli 2017 sloot de bv een overeenkomst met een stichting. Daarbij ging het om de btw-vrijgestelde verhuur van een pand dat de bv nog op het perceel zou laten bouwen. Een paar maanden later sloot de bv een overeenkomst met een aannemer om een woon(zorg)complex te laten ontwikkelen. In 2018 verkocht de bv het complex onder de voorwaarde dat het complex op de transportdatum volledig moest zijn verhuurd. Na deze verkoop vroeg en kreeg de bv de btw terug op de bouwkosten van het pand. Bij de verkoop van het pand stelde de bv dat dit vrijgesteld van btw was omdat een algemeenheid van goederen was overgegaan.
Intentie tot beleggen
De Belastingdienst gaat niet akkoord met dit standpunt van de bv en het geschil belandt voor Rechtbank Gelderland. De rechtbank redeneert dat alleen sprake kan zijn van een overgang van een algemeenheid van goederen als de bv niet de intentie heeft gehad om op te treden als projectontwikkelaar. Zij moet de intentie hebben gehad om het complex voor zichzelf als beleggingsobject te houden. De rechtbank concludeert dat de bv in het begin beide intenties heeft gehad. In ieder geval in april/ mei 2018 is de intentie om het complex als belegging aan te houden weggevallen. Pas na het wegvallen van deze intentie is het complex verhuurd. Het complex kwalificeert daarom niet als een bedrijfsmiddel, maar als een voorraadgoed. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd.
Wet: art. 37 Wet OB 1968
Geef een reactie