Als de ontvanger van de belastingen een bestuurder aansprakelijk stelt zonder hem de gelegenheid te bieden zich hierover uit te laten, schendt hij het verdedigingsbeginsel. Stel dat de bestuurder zonder deze schending informatie had kunnen geven die een verlaging van de onderliggende aanslag rechtvaardigde. De rechter kan dan de aansprakelijkstelling verminderen.
Twee broers waren allebei van 6 januari 2005 tot 1 december 2008 bestuurder van een bv. Ieder bezat de helft van de aandelen van deze bv. De bv exploiteerde een uitzendbureau. Van 1 december 2008 tot en met 23 april 2010 was de vader van de broers de enige bestuurder van de bv. Vervolgens was een ander van 23 april 2010 tot de ontbinding van de bv in 2012 bestuurder en aandeelhouder van de bv. Uit een boekenonderzoek van de FIOD bleek dat de bv in 2008 te weinig omzetbelasting had afgedragen. Bovendien was de administratie van de bv vrijwel niet bewaard gebleven. De inspecteur legde de bv vervolgens een naheffingsaanslag omzetbelasting op. Toen de betaling uitbleef, stelde de ontvanger van de belastingen de broers als bestuurders van bv aansprakelijk.
Inbreng over naheffingsaanslag
Beide broers gingen in beroep. Om te beginnen wezen zij erop dat zij niet in de gelegenheid waren gesteld zich uit te laten over de voorgenomen aansprakelijkstelling. De broers stellen dat zij zonder deze schending van het verdedigingsbeginsel inbreng hadden kunnen leveren over de bestuurderschappen en de hoogte van de naheffing. Het hof vindt het niet aannemelijk dat de broers beschikten over de stukken met betrekking tot het bestuurderschap. Deze waren immers inmiddels overgegaan naar de nieuwe eigenaar. Het hof gelooft wel dat de broers een aantal facturen hadden kunnen inbrengen. Dat had kunnen leiden tot een lagere naheffingsaanslag. Hoewel het hof het te ver vindt gaan om de navorderingsaanslag te vernietigen, verlaagt het wel de bedragen van de aansprakelijkstelling.
Wet: art. 36 IW
Bronnen: Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 31 december 2020 (gepubliceerd 15 januari 2021), ECLI:NL:GHSHE:2020:4047, 19/00160 en Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 31 december 2020 (gepubliceerd 15 januari 2021), ECLI:NL:GHSHE:2020:4049, 19/00165
Geef een reactie