Een onderneming mag niet zomaar van waarderingsstelsel veranderen. Zeker niet als door deze stelselwijziging meer verlies valt te verrekenen. De inspecteur zal dan een herwaardering van de activa naar de waarde in het economische verkeer weigeren. Heeft hij echter de indruk gewekt dat zo’n stelselwijziging wel is toegestaan? Dan kan de onderneming een beroep doen op het vertrouwensbeginsel.
Een bv had in 2015 een wijziging van het waarderingsstelsel van haar machines, installaties en bedrijfspand doorgevoerd. Voorheen waardeerde zij deze activa tegen de historische kostprijs minus afschrijvingen. Het nieuwe waarderingsstelsel kwam neer op een waardering per balansdatum op de waarde in het economische verkeer. Het nieuwe waarderingsstelsel leidde voor alle activa tot een hogere boekwaarde. Zo steeg de boekwaarde van het bedrijfspand per 31 december 2015 met € 113.316. Door deze fiscale winstverhoging kon de bv meer verliezen uit 2006 verrekenen. De Belastingdienst ging hier echter niet mee akkoord en de zaak belandde voor Hof Arnhem-Leeuwarden.
Standpunt staatssecretaris
De inspecteur verwees naar een besluit van de staatssecretaris van Financiën uit 2014. De staatssecretaris gaat hier onder meer in op stelselwijzigingen om het verdampen van eigen verliezen te voorkomen. Als zo’n stelselwijziging in overeenstemming is met goed koopmansgebruik, hoeft er geen probleem te zijn. Wel moet de ondernemer het stelsel bestendig toepassen. Daarnaast mag geen sprake zijn van een incidenteel fiscaal voordeel. De staatssecretaris merkt daarbij nog het volgende op. Een waardering op werkelijke waarde van bijvoorbeeld de onroerende zaken in strijd is met het voorzichtigheidsbeginsel. Zo’n waardering staat eveneens op gespannen voet met het realisatiebeginsel. Deze specifieke stelselwijziging is dus volgens de fiscus in strijd met het goedkoopmansgebruik.
Opgewekt vertrouwen
De bv stelt dat de Belastingdienst bij haar het te honoreren vertrouwen heeft opgewekt dat haar aangifte vennootschapsbelasting juist was. Het hof vindt het aannemelijk dat in ieder geval de bv zelf geloofde dat de stelselwijziging conform goedkoopmansgebruik was. Door het overleggen van taxatierapporten had zij haar waarderingsmethode onderbouwd. Bovendien gelooft het hof dat bij de bv de indruk is ontstaan dat zij alleen nog maar de waarde van het bedrijfspand hoefde te onderbouwen. De inspecteur heeft deze indruk niet zo snel mogelijk weggenomen. Daarom honoreert het hof het beroep van de bv op het vertrouwensbeginsel. Aan de vraag of de stelselwijziging conform het goedkoopmansgebruik is, komt het hof niet meer toe.
Wet: art. 3.25 Wet IB 2001 en art. 8, eerste lid en 21a, eerste lid Wet Vpb 1969
Besluit: Besluit BLKB2014/362M
Geef een reactie