Sommige stichtingen vormen een gemeenschap. Dient zo’n gemeenschap met haar werkzaamheden vooral de belangen van haar bewoners? Dat kan haar status van algemeen nut beogende instelling in gevaar brengen. En als de fiscus merkt dat de werkzaamheden kwalificeren als ondernemingsactiviteiten, dreigt een tweede probleem. De stichting is dan namelijk in principe (gedeeltelijk) vennootschapsbelastingplichtig.
Een stichting had mede als statutair doel het vormen van een gemeenschap van aanhangers van een relationele levensbeschouwing. Daartoe verschafte de stichting woongelegenheid aan mensen die wilden samenwonen op basis van het relationele leven. De stichting was gevestigd in een wooncomplex met veertien appartementen, acht gezinswoningen en een gemeenschappelijk huis. In 1991 had de Belastingdienst de stichting aangemerkt als algemeen nut beogende instelling (ANBI). Naar aanleiding van een boekenonderzoek trok de inspecteur de ANBI-status in. Deze intrekking had terugwerkende kracht tot 31 december 2011. De stichting ging in beroep tegen de intrekking van de ANBI-status.
Algemeen belang onvoldoende gediend
De stichting beweert dat zij met haar zorgdoelstellingen voor minstens 90% het algemeen belang dient. Maar de rechtbank merkt op dat de uitgaven van de stichting naast zorgkosten vooral zien op het in standhouden van de gemeenschap en het wooncomplex. Daarmee zien de uitgaven op de eigen bewoners van de gemeenschap in plaats van op het welzijn van derden. Verder bedraagt het aantal zorgbehoevende (tijdelijke) bewoners ongeveer de helft van het totale aantal bewoners. Ook dat wijst op het onvoldoende dienen van het algemeen belang. Bovendien heeft de stichting in 2016 aan haar oprichter een bedrag van € 220.000 vergoed of geschonken. Ook dat is in strijd met de voorwaarden voor de ANBI-status. Ten slotte kan de stichting niet aannemelijk maken dat bij haar te honoreren vertrouwen is opgewekt. De rechtbank oordeelt dat de ANBI-status terecht is ingetrokken.
Vpb-plicht
Maar de intrekking van de ANBI-status is niet het enige fiscale probleem voor de stichting. Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft de inspecteur ook geconstateerd dat de stichting vennootschapsbelastingplichtig is. Daarom heeft de Belastingdienst de stichting navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting opgelegd. De stichting gaat ook daartegen in beroep. Maar de rechtbank oordeelt ten eerste dat de stichting een onderneming drijft. Dat onder andere vrijwilligers de werkzaamheden verrichten, doet daar niets aan af. De stichting neemt ook deel aan het economische verkeer. Daarnaast blijkt zij in diverse jaren winst te hebben behaald. In 2016 leed zij wel een verlies, maar dat kwam door de betaling van € 220.000. Die betaling is echter niet uitsluitend aan 2016 toe te rekenen. Ten slotte meent de rechtbank dat de subjectieve vrijstelling voor zorginstellingen evenmin van toepassing is. Gezien al haar werkzaamheden van de stichting kwalificeert zij niet voor deze vrijstelling. De navorderingsaanslag is terecht opgelegd.
Wet: art. 5b AWR en art. 2, eerste lid, onderdeel e en 5, eerste lid, onderdeel c Wet Vpb 1969
Regeling: art. 1a, eerste lid, onderdeel e UR AWR 1994
Bronnen: Rechtbank Gelderland 10 februari 2021 (gepubliceerd 2 maart 2021), ECLI:NL:RBGEL:2021:623, AWB 19/7430 en Rechtbank Gelderland 10 februari 2021 (gepubliceerd 2 maart 2021), ECLI:NL:RBGEL:2021:624, ARN 19/7388, 19/7390 tot en met 19/7392
Geef een reactie