Een belastingplichtige heeft recht op vergoeding van de werkelijke proceskosten als de inspecteur in verre mate onredelijk heeft gehandeld.
Een man verrichtte als daghandelaar in aandelen werkzaamheden in het kader van een samenwerkingsovereenkomst met een bv. Er waren nog een aantal belastingplichtigen die in dezelfde positie verkeerde als de daghandelaar. Volgens de Belastingdienst was hier sprake van werkzaamheden in het kader van box 3. Eind 2017 wilde de Belastingdienst het opgewekte vertrouwen dat de werkzaamheden van de daghandelaar in box 3 waren belast vanaf 1 januari 2018 opzeggen. De daghandelaar en de andere belastingplichtigen wilden hierover echter het oordeel van de rechter weten. Daarom werd afgesproken dat de daghandelaar zou verzoeken om een voorlopige aanslag 2018. De Belastingdienst zou het bezwaar tegen die aanslag afwijzen. Tegen de afspraken in, verklaarde de inspecteur, na in gebreke te zijn gesteld, het bezwaar gegrond. Hierdoor kon geen proefprocedure worden gestart.
Soms afwijking van forfaitaire bedragen
Bij Rechtbank Noord-Holland is in geschil of de daghandelaar recht heeft op een integrale kostenvergoeding voor de bezwaar- en beroepsfase. De rechtbank oordeelt dat voor afwijking van de forfaitaire bedragen van het besluit aanleiding kan bestaan als de inspecteur in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld.
Onzorgvuldig handelen inspecteur
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur inderdaad zeer onzorgvuldig gehandeld door de bezwaren van de daghandelaar tegen de afspraken in, gegrond te verklaren. Daardoor werd het materiële geschilpunt onttrokken aan rechterlijke toetsing. De rechtbank vindt het betoog van de inspecteur dat geen afspraken zijn gemaakt ver gezocht. De rechtbank verwerpt ook het betoog dat de ingebrekestelling de inspecteur dwong uitspraak te doen. De inspecteur had voldoende informatie voor een beoordeling van de juistheid van de voorlopige aanslagen. In de (proef)procedure zou bovendien voldoende gelegenheid zijn geweest de feitelijke discussie af te ronden. De rechtbank denkt eerder dat de ingebrekestelling bij de inspecteur irritatie opwekte. Die irritatie is de reden geweest de proefprocedure te torpederen door de voorlopige aanslagen te vernietigen. De rechtbank rekent het de inspecteur ook aan dat hij geen contact met de daghandelaar had gezocht voordat hij de voorlopige aanslagen vernietigde.
Geen werkelijke kostenvergoeding beroepsprocedure
De rechtbank kent een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase van € 15.000 toe. Voor de beroepsfase krijgt de daghandelaar echter de forfaitaire vergoeding. Hierin is geen sprake geweest van tegen beter weten in procederen door de Belastingdienst volgens de rechtbank.
Wet: Besluit proceskostenvergoeding
Meer informatie: Rechtbank Noord-Holland 8 maart 2021 (gepubliceerd 15 maart 2021), ECLI:NL:RBNHO:2021:1809, HAA 20/153 en HAA 20/154
Geef een reactie