Hoge Raad: er bestaat ook recht op immateriële schadevergoeding als de belastingplichtige heeft ingestemd met verlenging van de beslistermijn op bezwaar.
Een Rijnvarende woonde in het jaar 2007 in Nederland. Hij was als binnenvaartschipper in dienst van een Luxemburgse werkgever. Op 25 augustus 2006 gaf de bevoegde autoriteit in Luxemburg aan de Luxemburgse werkgever voor het schip een ‘Certificat d’Exploitant’ (hierna: een exploitantenvergunning) af. De Administratieve Rechtbank van het Groothertogdom Luxemburg oordeelde dat de Luxemburgse werkgever geen exploitant in de zin van bestaande verdragen en de bestaande Luxemburgse wet- en regelgeving was. De Rijnvarende had bij de Belastingdienst bezwaar gemaakt tegen de inhouding van de premie volksverzekeringen. Hij stemde in augustus 2010 in met verlenging van de termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar. De Belastingdienst deed de uitspraak op bezwaar uiteindelijk op 11 augustus 2017.
Het geschil bij de Hoge Raad
Bij de Hoge Raad is in geschil of de Rijnvarende in aanmerking komt voor vrijstelling voor de premie volksverzekeringen. Ook is in geschil of de redelijke termijn om op bezwaar te beslissen door instemming van de Rijnvarende wordt verlengd.
Geen vrijstelling premie volksverzekeringen
Het hof oordeelde dat de Rijnvarende niet aannemelijk had gemaakt dat de Luxemburgse werkgever diegene was die het schip daadwerkelijk exploiteerde. De Rijnvarende toonde volgens het hof ook niet aan dat die werkgever beslissingsbevoegd was voor het economische en commerciële management van het schip. Bij de beoordeling hiervan komt aan de Rijnvaartverklaring of de exploitantenvergunning geen doorslaggevende betekenis toe. De Rijnvarende kwam volgens het hof niet in aanmerking voor een vrijstelling premie volksverzekeringen. In cassatie laat de Hoge Raad dit oordeel van het hof in stand, omdat het hier gaat om de waardering van feiten. Dat is voorbehouden aan het hof.
Immateriële schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn
Wel oordeelt de Hoge Raad, anders dan het hof, dat instemming van de Rijnvarende voor een verlenging van de beslistermijn op bezwaar geen bijzondere omstandigheid is. Hierdoor wordt voor de Belastingdienst dus de redelijke termijn voor het bezwaarschrift niet verlengd. De Rijnvarende heeft daarom ook recht op een immateriële schadevergoeding vanwege overschrijding van die redelijke termijn.
Wet: art. 7:10 lid 3 Awb en art. 8:73 Awb (tekst 2007), art. 57 en 58 Wfsv
Meer informatie: Hoge Raad 19 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:416, 20/01820
Geef een reactie