Rechtbank Rotterdam heeft afgezien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan een frauderend ondernemer. Als gevolg van persoonlijke omstandigheden van de verdachte kan namelijk een taakstraf meer geschikt zijn. Bovendien kan een veroordeelde een boete makkelijker betalen als hij zijn vrijheid behoudt. En de fiscus is ook daarbij gebaat.
De rechtbank moest een oordeel vellen over een vrouw die verschillende aangiften omzet- en inkomstenbelasting niet (op tijd) had ingediend. De vrouw had daarnaast een aantal aangiftes tegen te lage bedragen ingediend en valse facturen opgesteld. Zij had daarmee de Belastingdienst voor in totaal ruim € 500.000 benadeeld. De officier van justitie (OvJ) eiste daarom dat de rechtbank de vrouw zou veroordelen tot vijftien maanden celstraf. Daarnaast zou zij een boete van € 100.000 moeten betalen.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank constateert dat gezien de ernst van de strafbare feiten strikt genomen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. Maar er zijn omstandigheden die een lagere straf passend maken. Zo draagt de vrouw in haar eentje zorg voor haar minderjarige kinderen. Een van deze kinderen heeft epilepsie. Tijdens haar gevangenschap zou de vrouw niet voor haar haar kinderen kunnen zorgen. Daarnaast heeft de vrouw tijdens de zitting openheid van zaken gegeven en erkend verkeerd te hebben gehandeld.
Belang voor de fiscus
Bovendien kan de vrouw maandelijks een groot deel van haar belastingschuld aflossen als zij nog in vrijheid is. Daardoor hebben de Belastingdienst en de samenleving ook een belang bij de vrijheid van de vrouw. De rechter legt de vrouw een boete op van € 50.000, omdat hij het belangrijker vindt dat de vrouw haar belastingschuld kan aflossen. Wel krijgt zij een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden opgelegd. De rechtbank hoopt daarmee de vrouw ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw in de fout te gaan.
Wet: art. 69 AWR en art. 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24c, 57 en 225 WvSr
Bron: Rechtbank Rotterdam 9 maart 2021 (gepubliceerd 26 maart 2021), ECLI:NL:RBROT:2021:2621, 10/996563-19
Geef een reactie