Ook al is een vastgoedlichaam veel tijd kwijt aan het beheer van dat vastgoed, dan nog kan sprake zijn van normaal vermogensbeheer. In dat geval zijn volgens Advocaat-generaal IJzerman bepaalde fiscale faciliteiten niet van toepassing op de verkrijging van aandelen in dat vastgoedlichaam. Hij noemt de geruisloze terugkeer en/of de bedrijfsopvolgingsregeling.
Advocaat-generaal (A-G) IJzerman heeft conclusie genomen over de vraag of een vennootschap met veel verhuurd onroerend goed een materiële onderneming drijft. Daarbij gaat het om het begrip materiële onderneming voor de geruisloze terugkeerfaciliteit in de vennootschapsbelasting en de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) voor de schenk- en erfbelasting.
Het gaat om de cassatieberoepen van een holding, haar aandeelhouders en de dochters van die aandeelhouders. Zie voor de voorafgaande uitspraken van Hof Arnhem-Leeuwarden: NTFR 2020/1434.
Belastingdienst weigert faciliteiten
De inspecteur heeft de toepassing van die faciliteiten geweigerd, omdat hij van mening is dat de vennootschap geen onderneming drijft. Het hof is gekomen tot het oordeel dat niet aannemelijk is dat de aard en de omvang van de werkzaamheden van de vennootschap meer omvatten dan bij normaal vermogensbeheer gebruikelijk is. In dat kader heeft het hof overwogen dat belanghebbenden ook niet aannemelijk hebben gemaakt dat aan de zogenoemde rendement-plustoets is voldaan. Het hof heeft derhalve geen reden gezien voor toepassing van de geruisloze terugkeer en de BOR.
Toetsingskader
De holding, haar aandeelhouders en hun dochters komen nu in cassatie op tegen de daartoe door het hof gehanteerde toepassing van de arbeid-plus toets en de rendement-plus toets. Verder gaan zij in cassatie tegen het oordeel dat in de vennootschap geen sprake is van een materiële onderneming.
De A-G merkt op dat het hier toe te passen toetsingskader inhoudt dat de exploitatie van onroerende zaken slechts als het drijven van een onderneming kan worden aangemerkt indien:
- de arbeid naar aard en omvang meer omvat dan gebruikelijk is bij normaal vermogensbeheer (de arbeid-plus toets); en
- deze arbeid naar aard en omvang onmiskenbaar ten doel heeft het behalen van een rendement dat het bij normaal vermogensbeheer opkomende rendement te boven gaat (de rendement-plus toets). Dat toetsingskader heeft het hof, naar de A-G meent, terecht aangelegd.
Klacht tegen afwegingen
Het middel van de holding, de aandeelhouders en de dochters is gericht tegen de beoordelingen die het hof heeft gegeven in het kader van zijn toetsing aan de arbeid-plus toets en de rendement-plus toets. Het gaat daarbij niet alleen om de eerdergenoemde maatstafkwesties. In belangrijke mate betreft het ook klachten tegen door het hof gemaakte feitelijke afwegingen en beoordelingen die als zodanig in principe blijven behoren tot de taak van de feitenrechter. Overigens behoudens onbegrijpelijkheid in cassatie technische zin.
Tijdrovend normaal vermogensbeheer
De A-G gaat in op het oordeel van het hof dat de werkzaamheden van de vennootschap niet meer omvatten dan bij normaal vermogensbeheer gebruikelijk is, hoewel die werkzaamheden heel veel tijd in beslag nemen. Het hof gaat daarbij volgens de A-G niet uit van een onjuiste rechtsopvatting. In het geval van ‘heel veel’ belegd vermogen kan ‘heel veel’ daaraan per week of maand bestede tijd namelijk nog steeds zien op werkzaamheden die als zodanig passen bij normaal vermogensbeheer. Bijvoorbeeld administratie en het onderhouden van contacten met huurders, onderhoudswerkzaamheden en dergelijke. Dat zijn ook bij groter tijdsbeslag in de visie van de A-G geen activiteiten die zijn te zien als actieve ondernemersactiviteiten, zoals het geval zou zijn bij bijvoorbeeld projectontwikkeling.
Correctie autonome marktwerkingen
Overigens hebben belanghebbenden geklaagd over de door het hof gegeven toepassing van de rendement-plus toets. Deze toets houdt in dat is na te gaan of de in feite verrichte arbeid naar aard en omvang onmiskenbaar ten doel heeft het behalen van een rendement dat het bij normaal vermogensbeheer opkomende rendement te boven gaat. Kennelijk stellen belanghebbenden dat het hof in dit kader ten onrechte uit de (jaar)resultaten de waardestijgingen (in de desbetreffende jaren) ten gevolge van het oplopen van de vergelijkbare onroerend goed markt heeft geëlimineerd. Het hof spreekt daarbij van ‘autonome marktwerkingen’.
Streven naar meer rendement
De A-G acht de benadering van het hof in het voorliggende kader juist. Hierbij is namelijk van belang of uit de feitelijke gang van zaken valt af te leiden of de vennootschap met haar arbeid onmiskenbaar heeft gestreefd naar een rendement dat het bij normaal vermogensbeheer opkomende rendement te boven gaat. Algemene marktontwikkelingen – positief of negatief – onttrekken zich aan de individuele arbeid. Dat is volgens de A-G de reden waarom men die ontwikkelingen in dit kader, naar de advocaat-generaal meent, moeten elimineren. Zijn conclusie is daarom dat de Hoge Raad de beroepen in cassatie van de holding, haar aandeelhouders en hun dochters ongegrond dient te verklaren.
Wet: art. 35c SW en art. 14c Wet Vpb 1969
Bron: Parket bij de Hoge Raad 19 april 2021 (gepubliceerd 7 mei 2021), ECLI:NL:PHR:2021:408, 20/00171
Geef een reactie