Als de erfgenamen namens een overleden belastingplichtige een F-biljet indienen, hoeft de fiscus deze aangifte in principe niet strenger te controleren dan een normale aangifte.
Een echtpaar was in gemeenschap van goederen gehuwd. De echtgenote bezat alle aandelen in een bv met uitsluitend beleggingsvermogen. Toen de man overleed, dienden zijn erfgenamen met een F-biljet zijn laatste aangifte IB/PVV in. Vanwege het huwelijksgoederenregime had de man een vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang genoten. Zijn erfgenamen hadden dat echter niet ingevuld in het F-biljet. Aanvankelijk volgde de inspecteur de ingediende aangifte, maar later legde hij op naam van de man een navorderingsaanslag op. De erfgenamen gingen in beroep en stelden dat de Belastingdienst een ambtelijk verzuim had begaan. Hof Den Haag was het met hen eens, maar de Hoge Raad verwees de zaak door naar Hof Amsterdam. Zie ook: ‘HR: inspecteur hoeft dossier partner niet te raadplegen’.
Aanmerkelijk belang was bekend
De erfgenamen stellen voor het hof dat de fiscus meer aandacht moet geven aan een ingevuld F-biljet dan aan een andere aangifte inkomstenbelasting. Dit zou des te sterker gelden nu de echtgenoten hadden gekozen om het hele jaar elkaars fiscale partner te zijn. Bovendien maakte het biljet melding van de aanwezigheid van een aanmerkelijk belang.
Geen onderscheid handmatige of automatische afhandeling
Maar het hof stelt dat de fiscus in beginsel kan volstaan met het raadplegen van het dossier van de belastingplichtige zelf. Dat is alleen anders als de gegevens in dat dossier aanleiding geven tot nader onderzoek. Daarbij maakt het niet uit of de aangifte handmatig of automatisch is afgedaan. Bovendien geldt in het geval van een F-biljet geen strenger toetsingscriterium dan voor een reguliere aangifte. Het hof oordeelt dat de inspecteur niet hoefde te twijfelen aan de juistheid van de aangifte. Het was bijvoorbeeld mogelijk geweest dat de echtgenote het inkomen uit aanmerkelijk belang in haar aangifte zou vermelden. Daardoor is sprake van een nieuw feit en is navordering mogelijk.
Wet: art. 16 AWR en art. 4.16, eerste lid, onderdeel e Wet IB 2001
Bron: Gerechtshof Amsterdam 11 mei 2021 (gepubliceerd 8 juni 2021), ECLI:NL:GHAMS:2021:1319, 20/5912
Geef een reactie