Is binnen een samenlevingsovereenkomst een van de partners juridisch gezien de enige verkrijger van een woning? Dan kan de andere partner nog wel de economische eigendom (mede) hebben verkregen. En dan kan bij een latere verdeling van de gemeenschap een vrijstelling van overdrachtsbelasting gelden.
Een vrouw had lang samengewoond met een partner. In 2012 verkreeg deze partner een woning. Na beëindiging van hun relatie in 2017 was de woning op grond van een convenant toegedeeld aan de vrouw voor een koopprijs van € 205.000. Hof Den Bosch heeft geoordeeld dat deze verkrijging niet is vrijgesteld van overdrachtsbelasting. Zie: NTFR 2020/1853 en ‘Geen gezamenlijke verkrijging, geen vrijstelling’. Van een ‘gezamenlijke verkrijging’ zoals bij de verdeling van een gemeenschap tussen samenwoners is volgens het hof geen sprake. Maar in de cassatieprocedure komt de Hoge Raad tot een ander oordeel dan het hof. De Hoge Raad neemt als uitgangspunt dat men sinds 1 januari 1995 onder ‘gezamenlijke verkrijging’ ook moet verstaan de gezamenlijke verkrijging van de economische eigendom.
Met huwelijk vergelijkbare situatie
Stel dat tussen de vrouw en de partner was overeengekomen dat zij bij de levering van de woning aan de partner in 2012 voor 40% tot die woning economisch gerechtigd is geworden. In dat geval is niet uit te sluiten dat de vrouw en de partner de economische eigendom van die woning toen gezamenlijk hebben verkregen in de verhouding 60% – 40%. Dat de woning juridisch eigendom van alleen de partner was, hoeft niet aan toepassing van de vrijstelling in de weg te staan. De situatie van de vrouw en haar partner is dan immers vergelijkbaar met die van in gemeenschap van goederen gehuwden met een woning die juridisch op naam van een van de partners staat. Daarbij leidt de toedeling aan de andere partner niet tot heffing van overdrachtsbelasting.
Vaststellen moment economische gerechtigdheid
Of de vrouw bij de levering van de woning aan de partner in 2012 voor 40% tot die woning economisch gerechtigd is geworden, heeft het hof echter niet vastgesteld. Daarom moet verwijzing volgen. Komt na verwijzing vast te staan dat de vrouw niet bij de levering van de woning aan de partner voor 40% economisch gerechtigd is geworden tot de woning maar op een later tijdstip? Dan moet het verwijzingshof onderzoeken of dat aanleiding is voor een vermindering van de overdrachtsbelasting die verschuldigd is bij de levering van die woning op 21 december 2017. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep gegrond.
Geef een reactie