Een bijgebouw van een woning, dat een ondernemer direct na de aankoop verbouwt om vervolgens als praktijkgebouw te gebruiken, is verplicht ondernemingsvermogen. Een ondergeschikt gebruik als opslag van privégoederen doet daar niets aan af. Zo luidt het oordeel van Rechtbank Gelderland.
Een echtpaar kocht in 1996 een woning met een vrijstaand bijgebouw, namelijk een schuur. De echtgenoten lieten de schuur direct na de aankoop verbouwen. Na de verbouwing namen zij het bijgebouw in gebruik als praktijkruimte voor hun gezamenlijke onderneming. Deze praktijkruimte had op de begane grond een toilet, een pantry en twee kantoren. Daarnaast had het gebouw parkeerplaatsen aan de voorzijde. De echtgenoten gebruikten de zolderverdieping van het bijgebouw uitsluitend in privé als opslagruimte. In 2016 staakten de echtgenoten hun onderneming en wilden zij een boekverlies op de praktijkruimte in aanmerking nemen. Maar de inspecteur meende dat juist sprake was van een boekwinst. De ondernemers en de fiscus verschillen van mening over het jaar van inbreng en de inbrengwaarde van de praktijkruimte.
Verplicht ondernemingsvermogen
De ondernemers stellen dat de schuur in 1996 nog keuzevermogen was en pas in 2001 is ingebracht in de onderneming. Zij hebben de schuur nooit gekocht om alleen zakelijk te gebruiken. De rechtbank merkt op dat het bijgebouw niet splitsbaar is. Na een ingrijpende verbouwing hebben de ondernemers de schuur als praktijkruimte gebruikt. Zij maken niet aannemelijk dat zij het gebouw voor meer dan 10% gebruikten voor privédoeleinden. Het gebruik van de zolderverdieping als opslagruimte is een ondergeschikt gebruik. Daarom was het bijgebouw vanaf de aanschaf in 1996 verplicht ondernemingsvermogen.
Beroep op foutenleer
Vervolgens is de vraag of de inspecteur een beroep kan doen op de foutenleer. De rechtbank meent van wel. De foutenleer is toe te passen bij een onjuiste etikettering van vermogensbestanddelen. Ook als de fiscus niet beschikt over een nieuw feit. De Belastingdienst mag daarom het boekresultaat in 2016 beoordelen op grond van de foutenleer. Bovendien heeft de inspecteur zijn berekening voldoende onderbouwd. Toch verlaagt de rechtbank de aanslag, omdat de fiscus ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de stakingsaftrek.
Wet: art. 16 AWR en art. 3.79 Wet IB 2001
Bron: Rechtbank Gelderland 31 mei 2021 (gepubliceerd 14 juni 2021), ECLI:NL:RBGEL:2021:2653, AWB 19/5228
Geef een reactie