Mr. drs. Onno Adriaansens geeft zijn commentaar op een arrest over wat de belastingrechter moet onderzoeken in een geschil over de kwalificatie van een pand als ondernemingsvermogen voor de bedrijfsopvolgingsregeling.
Hof Amsterdam had moeten beoordelen in welke mate enkele erfgenamen de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) mochten toepassen op verkregen certificaten. Het ging om certificaten in drie bv’s. Deze vennootschappen hielden zich bezig met de ontwikkeling en verhuur van onroerende zaken. Het hof oordeelde dat de activiteiten op het gebied van projectontwikkeling en op het gebied van verhuur verschillende ondernemingen vormen. Zij zijn niet aan te merken als één onderneming. Bovendien vormen de verhuuractiviteiten volgens het hof geen materiële onderneming. Deze oordelen houden stand voor de Hoge Raad.
Berekening ondernemingsvermogen
Maar de erfgenamen betwisten ook de berekening van het ondernemingsvermogen door de Belastingdienst. Zij menen dat de inspecteur een aantal panden onjuist heeft gekwalificeerd. De Hoge Raad oordeelt dat het hof dit geschilpunt ten onrechte niet heeft behandeld. Daarmee volgt de hoogste nationale rechter het advies van de Advocaat-generaal op. Zie: ‘Ga bij BOF-toetsing na of vastgoed bv ‘keuzevermogen’ is’. Hof Den Haag krijgt de opdracht nader te onderzoeken welke panden in redelijkheid zijn toe te rekenen aan de projectontwikkelingswerkzaamheden.
Commentaar mr. drs. Onno Adriaansens
Taxence vroeg mr. drs. Onno Adriaansens, Hoofd Vastgoed Desk van RSM Netherlands Belastingadviseurs N.V., om zijn reactie.
‘De Hoge Raad onderschrijft het oordeel van Hof Amsterdam: de verhuuractiviteiten welke ter zitting door belastingplichtige zijn aangevoerd omvatten niet meer dan normaal vermogensbeheer. De BOR is dus alleen van toepassing op het vermogen dat is toe te rekenen aan de projectontwikkelingsactiviteiten. En daar zit het hem juist in; belastingplichtige betwist in het beroepschrift bij het Hof de door de Inspecteur toegepaste kwalificatie van een aantal panden welke toe te schrijven zijn aan de projectontwikkeling. Een vermogensetiketteringskwestie dus. Het Hof heeft de door de Inspecteur toegepaste kwalificatie gevolgd zonder zich uit te spreken over het hierover bestaande geschil. Genoeg reden voor de Hoge Raad om de zaak te verwijzen, ik meen naar Hof Den Haag.’
Roep op versobering BOR
Niet meer dan een klein lichtpuntje voor de praktijk meent Adriaansens, althans voor de projectontwikkelaars en het is nog even afwachten hoe Hof Den Haag zal oordelen in onderliggende casus. Daarnaast merkt Adriaansens op dat er geluiden vanuit de politiek opgaan om de bestaande BOR in de inkomstenbelasting en de erf- en schenkbelasting te versoberen. ‘De relatief lage gecombineerde belastingdruk (inkomsten en erf-/schenkbelasting) die op basis van de huidige regeling uitkomt op ca. 3,4% of lager zal in dat geval dus een stuk hoger worden. Bij een eventuele afschaffing van de BOR kan deze zelfs oplopen tot 41,5%. Of en op welke wijze de BOR wordt aangepast, is nog de vraag. Wel lijkt het duidelijk dat de regeling in elk geval niet ruimhartiger zal worden dan dat die op dit moment is.
Wet: art. 3.2 Wet IB 2001 en art. 35b en 35c, derde lid SW
Geef een reactie