De inspecteur riskeert belastingrente te moeten vergoeden als hij ervoor kiest de aanslagen inkomstenbelasting van fiscale partners niet gelijktijdig op te leggen.
Twee echtgenoten hadden op 8 december 2016 gezamenlijk hun aangiftes IB/PVV 2016 ingediend. De inspecteur stelde op 19 oktober 2019 de definitieve aanslag IB/PVV 2015 voor de vrouw op. Naar aanleiding van deze aanslag stelde de Belastingdienst automatisch verliesverrekeningsbeschikkingen over 2012 – 2014 op. Daarbij had de fiscus rekening gehouden met uit te betalen heffingskortingen. Een maand later stelde de inspecteur de aanslag IB/PVV 2015 van de man vast evenals een beschikking verliesverrekening. Door verliesverrekening bleek de echtgenoot in de jaren 2012 – 2014 nihil aan belasting verschuldigd te zijn. Maar daardoor had zijn echtgenote te veel aan heffingskorting ontvangen. De Belastingdienst vorderde deze bedragen na en bracht daarbij belastingrente in rekening.
Belangenafweging bij keuze
De vrouw gaat in beroep tegen de heffing van belastingrente. Zij vindt het onzorgvuldig van de fiscus om automatisch heffingskortingen van voorgaande jaren uit te betalen zonder naar de aangifte van haar echtgenoot te kijken. Rechtbank Noord-Nederland is het met haar eens. Op zich is de inspecteur niet verplicht om de gelijktijdig de aanslagen van fiscale partners vast te stellen. Zelfs niet als de fiscale partners hun aangiftes gezamenlijk indienen. Maar bij deze keuze om de aangiftes afzonderlijk te behandelen moet de fiscus wel een belangenafweging maken. In dit geval kost de keuze van de inspecteur de vrouw een fors bedrag aan belastingrente. En dat terwijl zij die situatie niet had kunnen voorkomen. Bovendien beschikte de vrouw maar over een klein deel van de wettelijke periode echt over de uitbetaalde heffingskortingen. De rechtbank oordeelt daarom dat een evenredige vermindering van de belastingrente moet plaatsvinden.
Wet: art. 3:4 Awb en art. 30fc AWR
Geef een reactie