Een gedupeerde van de toeslagenaffaire krijgt € 50.000 schadevergoeding van de Belastingdienst. Maar dan moet ze in gevecht met haar advocaat. Die claimt 15 procent van het bedrag en verrekent het geld met facturen, zodat er weinig overblijft voor de cliënte. De rechter heeft hem teruggefloten.
De advocaat staat de vrouw op toevoegingsbasis bij in haar procedures tegen de Belastingdienst over onterecht gevorderde kinderopvangtoeslag. Als eenmaal vaststaat dat ze niet heeft gefraudeerd, vraagt ze in maart 2020 haar advocaat om een vordering tot schadevergoeding neer te leggen bij de fiscus. Dit wil hij zeker doen, zo blijkt uit een afgelopen week gepubliceerde uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, maar dat kan niet meer op toevoegingsbasis. Hij is op dat moment namelijk niet meer ingeschreven bij de Raad voor Rechtsbijstand.
De vrouw krijgt hiervoor aanvankelijk een rekening met een ‘afgesproken fixed price’ van € 1.500. De advocaat vordert een ton schadevergoeding bij de Belastingdienst, waarvan ruim € 54.000 aan onterecht teruggevorderde toeslagen, maar ook ruim € 24.000 aan advocaatkosten.
Eind 2020 komt de Belastingdienst over de brug met een kleine € 50.000. Hiervan wordt bijna € 40.000 op de derdengeldenrekening van het advocatenkantoor gestort. De advocaat slaat aan het verrekenen, claimt ‘een bonus van 15 procent van hetgeen de belastingdienst uitkeert’ – zo’n € 8.700 – en rekent ‘de overeengekomen vaste prijs op het totaalbedrag’. Dit alles brengt hij in mindering op het uit te keren bedrag. Het restant maakt hij over naar zijn teleurgestelde cliënte; er blijft niet meer dan € 4.850 over.
Geen toestemming voor verrekening
De broer van de gedupeerde vrouw klimt hierover in de pen: zijn zus had geen toestemming gegeven voor verrekening van de – volgens hem bovendien veel te hoge – advocaatkosten en de uitgekeerde schadevergoeding, laat staan voor de bonus van 15 procent over dit bedrag. Van advocaatkosten was in de zaak tot dan toe amper sprake; er waren immers toevoegingen verleend. De advocaat blijft erbij dat alles volgens de afgesproken opdrachtbevestiging is gegaan en negeert het verzoek om de volledige schadevergoeding aan de vrouw uit te keren.
Broer en zus dienen begin 2021 een klacht in bij de Rotterdamse deken, waarna de advocaat zichzelf op 18 februari laat schrappen van het tableau. De deken laat de advocaat en diens voormalige kantoorgenoot nog eens weten dat het kantoor geen derdengelden mag verrekenen met declaraties, zeker niet als een cliënt hiertegen bezwaar heeft.
In de opdrachtbevestiging van het kantoor staat echter dat gelden die op de derdengeldenrekening van kantoor binnenkomen, ‘zullen worden verrekend met openstaande facturen. Indien u bezwaren heeft tegen deze verrekening vernemen wij dat graag binnen twee werkdagen waarna wij de gelden zonder verrekening zullen doorstorten.’ Maar of de cliënte de opdrachtbevestiging ook heeft getekend, kan de deken niet met zekerheid vaststellen. De advocaat heeft daarom tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld, aldus de deken, die de klacht inmiddels heeft voorgelegd bij de Raad van Discipline.
Kort geding
De vrouw zet haar strijd om de gehele schadevergoeding uitbetaald te krijgen voort met een kort geding bij de Rotterdamse rechtbank, tegen de advocaat en zijn voormalige kantoorgenoot, en met een nieuwe advocaat aan haar zijde. De Rotterdamse voorzieningenrechter volgt de deken en oordeelt streng: beide advocaten hebben geen enkel nader bewijs overlegd waaruit blijkt dat de cliënte zou hebben ingestemd met verrekening. Bovendien volgt uit de toelichting op artikel 6.19 lid 5 Voda dat een advocaat een betaling ongedaan moet maken als een cliënt alsnog bezwaar maakt tegen verrekening.
“Nu [naam eiseres] tijdig bezwaar heeft gemaakt en de verschuldigdheid van de bonus en advocaatkosten bovendien betwist, hebben [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 1] in strijd met de overeenkomst van opdracht, althans onrechtmatig jegens [naam eiseres] gehandeld door de betaling niet ongedaan te maken,” aldus de voorzieningenrechter.
Die oordeelt daarbij dat een onmiddellijke voorziening op zijn plaats is, uitvoerbaar bij voorraad. De vrouw heeft het geld immers hard nodig om een nieuwe start te kunnen maken. “Tijdens de mondelinge behandeling heeft zij toegelicht dat zij in de bijstand zit, de huur van haar woning niet meer kan betalen en veel moeite heeft met het vinden van andere woonruimte,” zo staat in de uitspraak.
De uitkomst van een eventuele bodemprocedure kan daarom niet worden afgewacht, stelt de rechter. Beide advocaten worden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een kleine € 35.000 aan de cliënte, binnen een week naar het vonnis. Ook moeten zij haar gemaakte proceskosten deels vergoeden, ruim € 2.000.
Bron: Rechtbank Rotterdam, 30 juni 2021 (gepubliceerd 23 juli 2021), ECLI Nl:RBROT:2021: 6629
Dit artikel is eerder verschenen op advocatie.nl.
Geef een reactie