Advocaat-generaal Niessen meent dat men bij de berekening van de arbeidskorting van een geëmigreerde Nederlander het wereldinkomen buiten beschouwing moet laten. Alleen zijn Nederlandse arbeidsinkomen is van belang.
In de desbetreffende zaak was een man op 1 november 2015 naar Costa Rica geëmigreerd. Tot en met 31 oktober 2015 had hij € 64.046 aan loon genoten van een bv. Vanaf 1 november 2015 genoot de man € 17.362 aan loon genoten van een andere vennootschap. Dit loon had hij verdiend met werkzaamheden die hij in Costa Rica had verricht. De man was heel 2015 eigenaar geweest van een Nederlandse woning. De Belastingdienst ging bij de berekening van de arbeidskorting uit van het wereldinkomen van de man. De man meende zelf dat de ficus alleen rekening moet houden met zijn Nederlandse inkomen. In dat geval zou de arbeidskorting hoger zijn.
Draagkrachtargument weerlegd
In de cassatieprocedure beargumenteert de staatssecretaris van Financiën dat de draagkracht van een belastingplichtige mede wordt bepaald door het in andere landen verworven inkomen. Maar de advocaat-generaal (A-G) vindt deze omstandigheid niet beslissend. De dragende grond voor de arbeidskorting is immers vooral gelegen in arbeidsmarktargumenten. Voor zover de draagkracht bij de arbeidskorting wel een rol speelt, is deze ten aanzien van de heffing van buitenlands belastingplichtigen des te minder zwaarwegend. De wetshistorische argumenten van de staatssecretaris overtuigen de A-G evenmin. De A-G betoogt dat de wettelijke term ‘arbeidsinkomen’ ziet op het ‘wereldarbeidsinkomen’ en voor de buitenlandse belastingplicht op het in Nederland verkregen arbeidsinkomen. Het inkomen uit de dienstbetrekking in Costa Rica maakt daarom geen onderdeel uit van het arbeidsinkomen voor de arbeidskorting. De A-G adviseert daarom de Hoge Raad het beroep van de staatssecretaris ongegrond te verklaren.
Geef een reactie