Advocaat-generaal Niessen concludeert dat administratieplichtigen als snel kwalificeren als derden voor een derdenonderzoek. Met zo’n onderzoek kan de fiscus ook de gebruikelijkheid van beloningen toetsen.
Vier bv’s en een nv die allen deel uitmaken van een concern kennen in 2012 en 2013 bonusaandelen toe aan een selecte groep werknemers. De vennootschappen willen dit loonbestanddeel aanwijzen als eindheffingsbestanddeel onder de werkkostenregeling. De Belastingdienst meent dat de bonusaandelen niet zijn aan te wijzen als eindheffingsloon, omdat niet is voldaan aan de gebruikelijkheidstoets. In eerste cassatie oordeelt de Hoge Raad dat een redelijke bewijslastverdeling meebrengt dat de inspecteur feiten en omstandigheden moet stellen die zijn standpunt kunnen dragen. Bovendien moet hij die feiten en omstandigheden bij gemotiveerde betwisting aannemelijk maken. De zaken zijn vervolgens verwezen naar Hof Den Haag voor een nieuwe behandeling van de vraag of aan de gebruikelijkheidstoets is voldaan.
Belastingdienst doet onderzoek
Na verwijzing stuurt de inspecteur aan 88 ondernemingen met dezelfde branchecode als de vijf vennootschappen een brief gezonden met wat het hof de uitvraag noemt. De uitvraag bevat onder meer de vraag of de ondernemingen binnen hun bedrijf/concern in de periode 2012 tot en met 2015 bonussen in geld of in natura (waaronder begrepen aandelen) aan werknemers hebben verstrekt. Indien dat het geval is, wil de fiscus weten of:
- de ondernemingen deze (eventuele) bonussen hebben aangewezen als eindheffingsbestanddeel onder de werkkostenregeling; en
- tot welk bedrag zij dit hebben gedaan per werknemer.
Uitkomst uitvraag
De uitkomst van de uitvraag is dat maar één bedrijf/concern is dat een bonusregeling kent en de bonusaandelen als eindheffingsloon aanwijst. Deze bonusregeling is wat betreft de omvang van de netto verstrekking bovendien niet vergelijkbaar met de bonussen die de vijf vennootschappen hebben verstrekt. Bovendien krijgen binnen het concern van de vennootschappen de werknemers/niet-leden van de groepsraad weliswaar bonussen, maar het is niet gebruikelijk dat zij die in de vorm van aandelen tot de omvang als hier aan de orde krijgen. Het hof verwerpt de stelling van de vennootschappen dat de inspecteur met de uitvraag zijn bevoegdheid tot het houden van een derdenonderzoek oneigenlijk heeft gebruikt. Het hof oordeelt daarom dat de bonusaandelen niet zijn aan te wijzen als eindheffingsloon.
Stellingen in cassatie
De nv en de bv’s gaan vervolgens in cassatie. Zij stellen dat de inspecteur met een derdenonderzoek alleen informatie kan vragen van ondernemingen met wie de vennootschappen een zakelijke relatie onderhouden. Daarnaast betogen zij dat de administratieverplichting niet verder reikt dan de administratie van de administratieplichtige zelf. De fiscus kan dus een administratieplichtige niet verplichten informatie te verstrekken uit de administratie van andere entiteiten die tot hetzelfde concern behoren. Ten slotte bestrijden de nv en de bv’s het hofoordeel dat de aanwijzing van de verstrekte bonusaandelen in de deze situatie niet kwalificeert als gebruikelijk en daarmee evenmin als eindheffingsbestanddeel.
Breed begrip ‘derden’
De Advocaat-generaal (A-G) leidt uit de wetsgeschiedenis, jurisprudentie en literatuur af dat men het begrip ‘derden’ voor wat betreft het derdenonderzoek breed moet uitleggen. Dit brengt mee dat bij een (indirecte) link tussen degene bij wie informatie is opgevraagd en de belastingplichtige, doorgaans al sprake zal zijn van een derde. Het derdenonderzoek is daarmee volgens de A-G niet beperkt tot administratieplichtigen met wie de belanghebbende een zakelijke relatie heeft.
Ruime bevoegdheden Belastingdienst
De A-G meent verder dat de bevoegdheden van de inspecteur op het gebied van verkrijgen van inlichtingen en gegevens zeer ruim geformuleerd zijn. Dit betekent volgens de A-G echter niet dat een dergelijk onderzoek steeds kan geschieden op de voet van de regels voor derdenonderzoek met voor de bevraagde persoon een antwoordverplichting onder strafbedreiging. De uitvraag voldoet volgens de A-G n niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De inspecteur is evenmin op een prudente wijze met zijn bevoegdheden is omgegaan. Maar de A-G adviseert hieraan niet het gevolg van bewijsuitsluiting te verbinden. Dit gelet op de beperkte ernst van deze fout van de Inspecteur. Bovendien hebben de vennootschappen nauwelijks of geen tegenbewijs geleverd ten aanzien van de uitkomsten van de uitvraag
Informatie van concernvennootschappen
De A-G meent verder dat de door de Inspecteur gevraagde informatie bij de uitvraag in ieder geval voor de aangeschreven administratieplichtige zelf direct uit de administratie moet zijn te halen. Hetzelfde geldt volgens de A-G in principe voor de gevraagde informatie die ziet op andere entiteiten van hetzelfde concern. Tenminste, voor zover zij ook administratieplichtig zijn. Volgens de A-G heeft het hof mogen oordelen dat de omvang van het aangewezen loonbestanddeel ook van belang is bij het bepalen van de gebruikelijkheid. De A-G adviseert de Hoge Raad het cassatieberoep van de vennootschappen ongegrond te verklaren.
Wet: art. 53, eerste lid, onderdeel a AWR en art. 31, eerste lid, onderdeel f Wet LB
Geef een reactie