Sommige belastingverdragen kennen het heffingsrecht over loon uit werkzaamheden aan boord van een schip toe aan de staat waar de werkgever is gevestigd. De werkgever moet dat schip dan wel exploiteren voor internationaal verkeer. Advocaat-generaal Niessen ziet het leggen van pijpleidingen niet als internationaal verkeer.
Drie werknemers hadden een cassatieprocedure ingesteld. Zij woonden in Nederland, maar waren in dienst van een Zwitserse werkgever. Zij verrichtten hun werkzaamheden aan boord van een schip van een vennootschap die was gelieerd aan de werkgever. De belangrijkste diensten van die vennootschap waren het leggen van pijpleidingen en het verwijderen van platforms. Vanaf 18 november 2014 is het schip overgebracht van een werf in Zuid-Korea naar een andere haven voor afbouw. Het schip is op 6 augustus 2016 voor het eerst uitgevaren op tests op de Noordzee. De werknemers stellen dat Zwitserland het heffingsrecht had om hun loon te belasten over de jaren 2014 en/of 2015. In hun ogen is het schip namelijk gebruikt voor exploitatie voor internationaal verkeer.
Geen vervoer van personen of goederen
De Advocaat-generaal (A-G) meent dat men onder internationaal verkeer het (commerciële) vervoer van personen en goederen moet verstaan. Het leggen van pijpleidingen en het verwijderen van platforms is volgens hem geen vorm van internationaal verkeer. En tijdens de afbouwfase droeg het schip alleen zijn eigen gewicht, bemanning en eventuele onderdelen voor de bouw. De A-G adviseert de Hoge Raad daarom de cassatieberoepen van de werknemers ongegrond te verklaren.
Verdrag: art. 15, derde lid Verdrag NL-Zwitserland
Bronnen: Parket bij de Hoge Raad 30 april 2021 (gepubliceerd 27 mei 2021), ECLI:NL:PHR:2021:441, 20/03226, Parket bij de Hoge Raad 30 april 2021 (gepubliceerd 28 mei 2021), ECLI:NL:PHR:2021:476, 20/03228 en Parket bij de Hoge Raad 30 april 2021 (gepubliceerd 28 mei 2021), ECLI:NL:PHR:2021:478, 20/03227
Geef een reactie