Advocaat-generaal de Bock concludeert dat het gedrag als ondernemer van beperkt belang is voor de vraag of sprake is van een dienstbetrekking.
Vakbond FNV heeft een civiele procedure aangespannen tegen Uber. De FNV wil dat de rechter Uber veroordeelt tot naleving van de CAO Taxivervoer tegenover de chauffeurs die voor haar werken, in de periodes waarin deze cao algemeen verbindend was verklaard. Maar deze cao geldt alleen voor werkgevers en werknemers. De rechter moet daarom beoordelen of tussen Uber en de chauffeurs arbeidsovereenkomsten bestaan of dat de chauffeurs ondernemers zijn. Om dit te kunnen beoordelen stelt Hof Amsterdam (NTFR 2023/2028) de volgende prejudiciële vragen aan de Hoge Raad:
- Kan een overeenkomst kwalificeren als een arbeidsovereenkomst als men het eventuele ondernemerschap van de arbeidskracht buiten beschouwing laat, terwijl dezelfde overeenkomst geen arbeidsovereenkomst is als de arbeidskracht een ondernemer is?
- Is het antwoord op vraag 1 bevestigend? Dan is de vraag of men de arbeidsrelatie ten aanzien van precies hetzelfde werk, verricht ten behoeve van dezelfde opdrachtgever/werkgever anders kwalificeert als de arbeidskracht een ondernemer is dan wanneer de arbeidskracht geen ondernemer is?
- Moet men het aspect ‘ondernemerschap’ zo opvatten dat dit ondernemerschap zich beperkt tot die aspecten van ondernemerschap zoals die zich voordoen in de specifieke relatie tussen deze werker en deze opdrachtgever/werkgever (visie 1)? Of zijn aspecten die zien op de (ondernemers)situatie van de desbetreffende arbeidskracht buiten de specifieke relatie tussen deze werker en deze opdrachtgever/werkgever ook relevant (visie 2)? Of moet men het ondernemerschap op een nog andere manier uitleggen (visie 3)?
- Kan een algemeen oordeel over de kwalificatie van de arbeidsrelatie van een groep arbeidskrachten, allen werkzaam bij dezelfde opdrachtgever/werkgever, plaatsvinden in het kader van een vordering zoals die van de FNV? Of kan zo’n oordeel alleen plaatsvinden bij het instellen van een rechtsvordering die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen?
Verwijzing naar Deliveroo-arrest
Volgens de Advocaat-generaal (A-G) zijn de vragen over ondernemerschap gericht op de betekenis van een bepaald gezichtspunt. Dit gezichtspunt houdt grofweg gezegd in dat mede van belang is of een arbeidskracht zich in het economisch verkeer als ondernemer gedraagt. Men spreekt dan van persoonlijk ondernemerschap. Meer specifiek is van belang hoe dit gezichtspunt past binnen het toetsingskader van het Deliveroo-arrest. Zie NTFR 2023/507 en ‘Maaltijdbezorgers Deliveroo in dienstbetrekking’ voor meer informatie over het Deliveroo-arrest. De A-G stelt dat men pas toekomt aan het gezichtspunt ‘persoonlijk ondernemerschap’ als een toetsing aan andere gezichtspunten uit Deliveroo geen uitsluitsel geeft. Gedragingen van de werkende in het economisch verkeer kunnen dus niet ‘de balans doen omslaan’, als volgens de rest van het toetsingskader sprake is van een dienstbetrekking.
Ondernemerschap is wel relevant
De betekenis van de gedragingen van de werkende in het economisch verkeer is beperkt, maar nog steeds relevant. Ook voor de andere gezichtspunten in het Deliveroo-arrest is ondernemerschap wel degelijk van belang. Men toetst namelijk niet alleen of sprake is van werknemerschap, maar ook of binnen die concrete werkrelatie sprake is van ondernemerschap. Ondernemerschap is daarmee steeds een contra-indicatie voor werknemerschap. De vraag of men de arbeidskracht als ondernemer moet beschouwen, is dus volkomen verweven met het toetsingskader van Deliveroo, aldus de A-G.
De te volgen procedure
Vraag 4 gaat over de te volgen procedure. Kan een algemeen oordeel over de kwalificatie van de arbeidsrelatie van een groep arbeidskrachten plaatsvinden in een vordering voor toepassing van een algemeen verbindend verklaarde cao? De A-G meent van wel. De rechter kan in zijn uitspraak desnoods uitdrukken dat het oordeel over de kwalificatie van de werkrelatie niet voor alle werkenden hetzelfde is.
Wet: art. 3, tweede lid Wet AVV en art. 3:305a BW
Bron: Parket bij de Hoge Raad 30 september 2024, ECLI:NL:PHR:2024:996, 24/00877
Geef een reactie