Mocht een werkgever in het verleden gedurende drie jaar de premiekorting voor oudere werknemers toepassen? Dan is die driejaarstermijn begonnen op het moment dat hij de premiekorting daadwerkelijk ging benutten.
Tot 1 januari 2018 mocht een werkgever onder voorwaarden een premiekorting toepassen bij een dienstbetrekking met een oudere werknemer (2017: 56 jaar of ouder bij indiensttreding). Een belangrijke voorwaarde was dat de werknemer direct voor het aangaan van de dienstbetrekking recht had op een bepaalde uitkering, bijvoorbeeld een WW-uitkering. De werkgever mocht de premiekorting niet langer toepassen dan gedurende de eerste drie jaren vanaf de aanvang van die dienstbetrekking. Daarnaast kwam het recht op toepassing van de premiekorting te vervallen als de dienstbetrekking eindigde. Rechtbank Gelderland moest in twee zaken een uitspraak doen over het moment waarop de driejaarstermijn ingaat. Volgens de Belastingdienst begon de driejaarstermijn te lopen vanaf het moment dat de werkgever aanspraak kon maken op de premiekorting. Maar de rechtbank oordeelde dat de driejaarstermijn aanving op het moment dat de werkgever voor het eerst feitelijk deze begunstigende regeling benutte.
Wet: art. 47, eerste lid Wfsv (tekst 1 januari 2017)
Bronnen: Rechtbank Gelderland 22 november 2021 (gepubliceerd 8 december 2021), ECLI:NL:RBGEL:2021:6207, AWB 20/5138 en Rechtbank Gelderland 22 november 2021 (gepubliceerd 8 december 2021), ECLI:NL:RBGEL:2021:6208, AWB 20/5816
Geef een reactie