Werkgevers die vóór 1 januari 2017 het eigen risico droegen voor de WGA, moesten in principe uiterlijk 31 december 2016 een garantieverklaring overleggen aan de fiscus. De Hoge Raad oordeelt dat het te laat indienen van deze verklaring niet altijd leidt tot de beëindiging van het eigenrisicodragerschap.
In vijf zaken kwam de Hoge Raad steeds tot een vergelijkbaar oordeel. In alle zaken betrof het een vennootschap die in ieder geval tot en met 31 december 2016 eigenrisicodrager voor de regeling Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA). In 2017 vond een wetswijziging plaats waardoor het eigenrisicodragerschap van de vennootschap dreigt te eindigen. Op grond van overgangsrecht kan de werkgever het eigen risico echter blijven dragen. Daarvoor is wel vereist dat hij uiterlijk 31 december 2016 een garantieverklaring overlegt aan de Belastingdienst. Maar de verzekeraar van de werkgever maakt een fout. Daardoor ontvangt de Belastingdienst de schriftelijke garantieverklaring pas in februari 2017. De inspecteur stelt daarom dat het eigenrisicodragerschap op 1 januari 2017 is beëindigd.
Overgangsrecht dient voor versoepeling
De Hoge Raad stelt dat het systeem van de wet hier geen harde lijn verplicht. Het overgangsrecht moest juist de overgang naar het gecombineerde risico van WGA vast en WGA flex voor alle partijen juist efficiënt laten verlopen. De wetgever had evenmin een breuk met bestaande situaties van eigenrisicodragerschap voor WGA beoogd. In dit verband ligt het voor de hand om onder bepaalde omstandigheden een uitzondering toe te staan. Omdat de werkgever het gebrek, dat niet zijn schuld was, later had hersteld, ligt het maken van een uitzondering van de hand. De Hoge Raad oordeelt daarom dat de vennootschappen (ook) na 31 december 2016 eigenrisicodrager WGA vast en WGA flex zijn.
Bronnen: Hoge Raad 27 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:439, 19/01054, Hoge Raad 27 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:520, 18/04202, Hoge Raad 27 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:521, 19/01058, Hoge Raad 27 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:522, 19/01057 en Hoge Raad 27 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:530, 19/01056
Geef een reactie