De enkele omstandigheid dat bij overdracht van een pensioenrecht men geen rekening houdt met na-indexatie is onvoldoende om te concluderen dat het indexatierecht is prijsgegeven.
Een bv had in 1989 een pensioenaanspraak toegekend aan een werknemer. In de pensioenbrief was opgenomen dat aanpassingen zouden plaatsvinden van het pensioenrecht aan de prijsontwikkeling. In 2012 droeg de bv de pensioenverplichting over aan een bv van de werknemer. De pensioenbrief was niet aangepast. Voorafgaand aan de overdracht had de bv geschreven het kapitaal niet over te dragen als de werknemer niet afzag van indexering. De inspecteur had over de waarde van de pensioenaanspraak een naheffingsaanslag loonbelasting opgelegd. Hij meende namelijk dat de werknemer bij de overdracht zijn aanspraak op na-indexatie van het pensioen had prijsgegeven.
Voorwaarde geaccepteerd of ingetrokken?
Hof Den Haag heeft de inspecteur in het gelijk gesteld. Zie NTFR 2020/3414. Maar de Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak. Van prijsgeven is pas sprake als de pensioengerechtigde door een gedraging of uiting jegens de pensioenuitvoerder te kennen heeft gegeven dat hij definitief afziet van (een deel van) zijn recht op pensioen. In dit geval is onduidelijk of de werknemer de door de bv gestelde voorwaarde omtrent afzien van na-indexatie heeft geaccepteerd of dat de bv die voorwaarde heeft ingetrokken. De enkele omstandigheid dat bij de overdracht geen rekening is gehouden met de verplichting tot na-indexatie, betekent niet dat de werknemer zijn recht op na-indexatie heeft prijsgegeven. Daarom verwijst de Hoge Raad de zaak door naar Hof Amsterdam.
Wet: art. 19b, eerste lid , onderdeel c Wet LB (tekst 1 januari 2012)
Bron: Hoge Raad 11 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:344, 20/03684
Geef een reactie