Als een ingekomen werknemer wisselt van een werkgever, is eenmalig om voortgezette toepassing van de 30%-regeling te verzoeken. Daarbij is het niet mogelijk om de definitief vastgestelde datum, waarop de werknemer in Nederland is gaan verblijven, te wijzigen.
De Belastingdienst ontvangt op 24 maart 2017 een verzoek om toepassing van de 30%-regeling ten aanzien van een werkneemster. Dit verzoek betreft de periode van 1 maart 2017 tot en met 28 februari 2019. Daarbij is rekening gehouden met het eerdere verblijf van de vrouw in Nederland van januari 1996 tot en met december 2001. Op 16 maart 2017 ontvangt de werkgever een e-mail waarin staat dat het verblijf van de vrouw in Nederland is begonnen in januari 1997 in plaats van januari 1996. De inspecteur willigt het verzoek om toepassing van de 30%-regeling in. Op 17 juli 2018 krijgt de fiscus het verzoek om de 30%-regeling per 1 juni 2018 voort te zetten. Ook deze keer is aangegeven dat de werkneemster vanaf 1 januari 1996 in Nederland heeft verbleven. De inspecteur staat de toepassing van de 30%-regeling toe vanaf 1 juni 2018 tot en met 28 februari 2019.
Derde verzoek om toepassing van 30%-regeling
De fiscus ontvangt op 6 februari 2019 een derde verzoek tot toepassing van de 30%-bewijsregeling. Het gaat om de periode vanaf 1 maart 2019 tot en met 29 februari 2020. Dit verzoek stelt dat het eerdere verblijf van de werkneemster in januari 1997 is gestart in plaats van in januari 1996. Daardoor is men abusievelijk uitgegaan van een looptijdvermindering van 72 maanden in plaats van 60 maanden, aldus de werkgever. De inspecteur wijst dit verzoek af. Het toekennen van het verzoek zou een aantasting betekenen van zijn onherroepelijk vaststaande beschikking op het verzoek van 17 juni 2018. Daarom ontbreekt een wettelijke grondslag voor het indienen van het verzoek van 6 februari 2019. Maar Rechtbank Noord-Holland (NTFR 2021/4384) denkt daar anders over. Er is geen rechtsregel die verhindert dat iemand een nieuw verzoek doet nadat al (onherroepelijk) op een eerder verzoek is beslist. Het beroep van de werkgever is gegrond.
Geen ingekomen werknemer meer
In hoger beroep vernietigt Hof Amsterdam deels de uitspraak van de rechtbank. De werkneemster kwalificeerde op 6 februari 2019 niet meer als een ingekomen werkneemster. Ten aanzien van een ingekomen werknemer kan men in beginsel één keer met succes een verzoek om toepassing van de 30%-regeling doen. Alleen als de ingekomen werknemer vóór het verstrijken van de looptijd van de 30%-regeling van werkgever wisselt, geldt een uitzondering. Bij zo’n wisseling is eenmalig een verzoek tot voortgezette toepassing van de bewijsregel te doen. Maar een heroverweging of wijzing van een beschikking over toepassing van de 30%-regeling met betrekking tot de daarin vermelde looptijd zit er niet in. In beginsel moet men daarom de formele rechtskracht van de oorspronkelijke beschikking over toepassing van de 30%-regeling en de daarin vermelde looptijd respecteren. In deze zaak heeft de inspecteur het verzoek van 6 februari 2019 terecht afgewezen.
Wet: art. 31a, tweede lid, onderdeel e Wet LB
Besluit: art. 10ed en 10ei Uitv besl LB
Verdiepingscursus Internationale aspecten loonheffing
Loonheffingenspecialist Hans de Vries in op de internationale aspecten van de loonheffingen. Daarbij onder meer aandacht voor belastingplicht van niet in Nederland wonende werknemers, inhoudingsplicht voor niet in Nederland gevestigde werkgevers, internationale sociale zekerheid, de internationale aspecten van de werkkostenregeling en de 30%-regeling. Ook komen praktische zaken aan de orde die een rol spelen in de loonadministratie voor grensoverchrijdende werknemers en wordt aandacht besteed aan de salary split.
Geef een reactie