De levensloopregeling is al per 1 januari 2012 afgeschaft voor nieuwe deelnemers, maar voor tien jaar gold nog overgangsrecht. Op 1 januari 2022 zal dit overgangsrecht dus eindigen. De staatssecretaris van Financiën heeft diverse vragen moeten beantwoorden over het einde van het overgangsrecht.
Doel van de levensloopregeling
In 2006 heeft het toenmalige kabinet de levensloopregeling ingevoerd om de werkdruk van werknemers in “het spitsuur van hun leven” te verminderen. In de praktijk bleek dat werknemers deze regeling vooral gebruikten om een tegoed op te bouwen. Dit tegoed gebruiken zij om vervroegd volledig te kunnen uittreden.
Jaarlijkse opbouw
Kenmerkend van de levensloopregeling was dat werknemers de gelegenheid kregen om extra verlofdagen te sparen, het zogeheten levenslooptegoed. De jaarlijkse opbouw van het levenslooptegoed was gemaximeerd op 12% van het loon van dat jaar. Bovendien mochten aan het einde van het kalenderjaar de totale opgebouwde aanspraken een extra verlofperiode van 2,1 jaar niet overtreffen. Het bedrag dat de werkgever inhield als bijdrage voor de levensloopregeling, was vrijgesteld van loonbelasting. De werkgever moest dit ingehouden bedrag dat hij vanwege de levensloopregeling inhield op het loon van de werknemer storten op een geblokkeerde rekening. Daarbij moest het in beginsel gaan om een rekening bij een erkende kredietinstelling, verzekeringsmaatschappij of beleggingsmaatschappij. Werknemers mochten in een jaar niet sparen voor zowel de levensloopregeling als de spaarloonregeling.
Opname levenslooptegoed
Een werknemer kon zijn levenslooptegoed uitsluitend besteden aan extra verlofdagen. Daarbij gold wel de regel dat de som van het opgenomen tegoed en het van de werkgever ontvangen loon niet meer bedroeg dan het loon tijdens de verlofperiode.
Vrijval in oude situatie
Voor de afschaffing van de levensloopregeling viel een levensloop belast vrij als op enig moment:
- een levensloopregeling de kwalificatie van levensloopregeling verloor;
- men een aanspraak op grond van een levensloopregeling afkocht of op andere wijze vervreemdde; of
- de werkgever aan de werknemer een bijdrage voor de levensloopregeling verstrekte. Daarbij moest het gaan om een bijdrage die afweek van een bijdrage die vergelijkbare werknemers onder dezelfde omstandigheden zouden ontvangen. Als de werkgever een bijdrage verstrekte onder voorwaarden met betrekking tot het moment van beschikken over de opgebouwde voorziening, viel de aanspraak eveneens vrij.
Uitzondering vrijval
De eerdergenoemde vrijval van het levenslooptegoed bleef achterwege als de (ex-)werknemer het levenslooptegoed omzette in een pensioenregeling. Daarbij moest het gaan om een fiscaal gefaciliteerde pensioenregeling.
Loon uit vroegere dienstbetrekking
Als een levenslooptegoed wel belast vrijviel, was dat belast als loon uit vroegere dienstbetrekking van de (ex-)werknemer. Als de (ex-)werknemer al was overleden, vormde het vrijgevallen levenslooptegoed loon uit vroegere dienstbetrekking voor de gerechtigde. Overigens het levenslooptegoed eveneens vrij op de dag voor de dag waarop de werknemer 65 jaar werd. Als voor die tijd het ouderdomspensioen al ingaat, valt het levenslooptegoed vrij op de dag vóór die gebeurtenis.
Levensloopverlofkorting
Deelname aan de levensloopregeling geeft werknemers nog een extra voordeel. Zij hebben namelijk recht op een extra heffingskorting: de levensloopverlofkorting. Het bedrag van deze heffingskorting is in 2021 maximaal € 223 per jaar dat de werknemer heeft gespaard voor de levensloopregeling in de periode 2006 tot en met 2011. Als een werknemer na 2011 nog spaart voor de levensloopregeling, tellen die jaren niet meer mee voor de berekening van de levensloopverlofkorting. De korting is hooguit het bedrag dat de werknemer opneemt van de spaarrekening voor de levensloopregeling. Bovendien moet hij de maximale korting verminderen met de levensloopverlofkorting die hij in eerdere jaren (vanaf 2006) kreeg.
Overgangsrecht
Sinds 2012 kunnen uitsluitend werknemers die op 31 december 2011 al een levenslooptegoed hadden van minimaal € 3.000 dit tegoed aanhouden. Zij kunnen nog belastingvrij sparen tot uiterlijk 31 oktober 2021. Daarnaast eindigt de mogelijkheid tot sparen bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd of het ingaan van een ouderdoms- of prepensioen. Werknemers hoeven het levenslooptegoed niet meer te besteden aan verlof. In 2013 en 2015 had de wetgever de 80%-regeling ingevoerd. Deze regeling was van toepassing als een werknemer zijn levenslooptegoed ineens opnam. Voor zover de waarde van het levenslooptegoed niet meer bedroeg dan de waarde per 31 december 2011, was maar 80% van het opgenomen tegoed belast.
Einde overgangsrecht
Het overgangsrecht eindigt op 31 december 2021. Maar de instelling waarbij dat levenslooptegoed is ondergebracht zal het tegoed al uitkeren op 1 november 2021. Het is ook de levensloopinstelling die de uitkering in de aangifte loonheffingen verwerkt, niet de werkgever. De levensloopinstelling houdt dus de loonbelasting in op de uitkering. Daarbij houdt zij geen rekening met de standaardheffingskorting. De vrijval van het tegoed vormt loon uit tegenwoordige dienstbetrekking. Is de (ex-)werknemer aan het begin van 2021 echter 61 jaar of ouder, dan vormt het vrijgevallen levenslooptegoed loon uit vroegere dienstbetrekking.
Opname onbetaald verlof
Werknemers kunnen in overleg met hun werkgever aanvullend afspreken dat zij de laatste twee maanden van 2021 onbetaald verlof opnemen. Met de uitbetaling van het restant van levenslooptegoed voor november en december op het fictieve genietingsmoment is deze periode van onbetaald verlof te overbruggen. Men kan de periode van onbetaald verlof over de maanden november en december 2021 in deze situatie in aanmerking nemen als pensioengevende diensttijd. Eventueel kunnen de werkgever en werknemer hierover aanvullende afspraken maken.
Geen uitbreiding
De staatssecretaris van Financiën wijst in zijn antwoord op Kamervragen erop dat werknemers het levenslooptegoed kunnen gebruiken voor een premie in een lijfrenteverzekering. Deze premie is binnen bepaalde grenzen aftrekbaar als sprake is van een pensioentekort. De staatssecretaris ziet hierin een reden om het overgangsrecht niet verder uit te breiden. Zie ook: ‘Overgangsrecht levensloopregeling houdt voldoende rekening met belangen deelnemers’.
Wet: art. 8.18a Wet IB 2001 (tekst 1 januari 2011), art. 10a.11 Wet IB 2001, art. 11, eerste lid, onderdeel j sub 5°, 19g en 22ca Wet LB (tekst 1 januari 2011) en art. 39d Wet LB
Bron: Tweede Kamer der Staten-Generaal 1 april 2021, 2021Z03222
Geef een reactie