Werkgevers die de premiekorting oudere werknemer hebben toegepast op werknemers met een onderbroken dienstbetrekking, moeten aannemelijk kunnen maken dat de driejaarstermijn echt is gestuit.
Tot 1 januari 2018 konden werknemers een premiekorting toepassen op de lonen van werknemers die tot een bepaalde doelgroep behoren. Een van deze premiekortingen was de premiekorting oudere werknemers. De premiekorting was in principe maximaal drie jaar toe te passen op het loon van dezelfde werknemer. Maar hof Amsterdam merkt op dat er geen beperkingen zijn op het aantal keer dat voor dezelfde werknemer premiekorting is toe te passen bij onderbrekingen van het dienstverband. Daarbij geldt als voorwaarde dat tijdens die onderbreking sprake was van een uitkeringssituatie en de werknemer de vereiste leeftijd had bereikt. Elke nieuwe dienstbetrekking waaraan een uitkeringsperiode onmiddellijk vooraf ging en was voldaan aan het leeftijdscriterium, was een kwalificerende dienstbetrekking.
Stuiting of doorlopen van de driejaarsperiode
Heeft de werkgever niet gedurende een periode van in totaal drie jaar de premiekorting oudere werknemer of arbeidsgehandicapte werknemer toegepast? Maar is hij wel gestart met toepassing van de premiekorting? Dan is het afhankelijk van de duur van de onderbreking van de dienstbetrekking of de driejaarsperiode tijdens de onderbreking doorloopt of gestuit wordt. De stuiting geldt als dienstbetrekkingen bij dezelfde werkgever elkaar met tussenpozen van minder dan drie maanden opvolgen. In een zaak voor hof Amsterdam is een werkgever er niet in geslaagd om een latere einddatum aannemelijk te maken. Daarom oordeelt het hof dat de fiscus terecht de werkgever naheffingsaanslagen loonheffingen en boetes heeft opgelegd.
Wet: art. 47, eerste lid en 49, eerste lid Wfsv (tekst op 1 januari 2016)
Regeling: art. 3.21, eerste lid Reg Wfsv (tekst op 1 januari 2013)
Bron: gerechtshof Amsterdam 30 april 2024 (gepubliceerd 12 juni 2024), ECLI:NL:GHAMS:2024:1449, 22/430
Geef een reactie