De werkstaat mag geen A1-verklaring afgeven als de woonstaat al zo’n verklaring heeft afgegeven. Zelfs na het einde van de A1-verklaring van de woonstaat is de rechtskracht van de A1-verklaring van de werkstaat discutabel.
Een man werkt in 2019 als een zogeheten Rijnvarende op een Rijnvaartschip. De eigenaar en exploitant van het Rijnvaartschip is een Nederlandse vof. De Rijnvarende is echter in dient bij een bedrijf dat is gevestigd in Liechtenstein. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft op 9 maart 2018 een A1-verklaring afgegeven. Daarin is de Nederlandse wetgeving aangewezen als toepasselijke sociale zekerheidswetgeving voor de periode 1 januari 2016 tot en met 31 maart 2019. Deze verklaring staat onherroepelijk vast. Het Liechtensteinse bevoegde orgaan ‘Liechtensteinische AHV-IV-FAK’ heeft op 15 oktober 2018 een A1-verklaring afgegeven. Volgens deze A1-verklaring is sinds 1 september 2018 de Liechtensteinse wetgeving als toepasselijke wetgeving aangewezen.
Correspondentie tussen SVB en Liechtensteins orgaan
Het Liechtensteinse orgaan heeft bezwaar gemaakt tegen de A1-verklaring van de SVB. Maar voor de toekomst gaat het Liechtensteinse orgaan akkoord met verzekeringsplicht in Nederland. Op 20 november 2018 laat het Liechtensteinse orgaan de SVB weten niet langer vast te houden aan de voorlopige aanwijzing van de Liechtensteinse sociale zekerheidswetgeving. Op 12 januari 2024 verklaart het Liechtensteinse orgaan zijn A1-verklaring nog niet te hebben ingetrokken. Het Liechtensteinse orgaan wacht namelijk op de A1-verklaring van de SVB. De werkgever van de man heeft in Liechtenstein premies ingehouden op het salaris en die premies daar afgedragen. De man heeft geen gegevens overgelegd over de in Nederland gewerkte uren. Uit het vaartijdenboek van 2018 blijkt dat hij toen meer dan 25% van de tijd in Nederland heeft gewerkt. De man meent dat de inhouding van Nederlandse premie onterecht is.
Periode 1 januari 2019 – 31 maart 2019
Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelt dat het niet de bedoeling is dat twee staten een A1-verklaring afgeven. Het uitgangspunt is dat het bevoegde orgaan van de woonstaat een A1-verklaring afgeeft. Uit de regelgeving volgt daarom dat het Liechtensteinse orgaan op 15 oktober 2018 geen A1-verklaring voor de man had mogen afgeven. Op dat moment had immers al de SVB een A1-verklaring afgegeven. Voor de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 maart 2019 is de man daarom sociaal verzekerd in Nederland. De man had moeten beseffen dat hij aan de Liechtensteinse A1-verklaring geen rechten kon ontlenen. De Belastingdienst en de belastingrechter zijn gebonden aan de A1-verklaring van de SVB.
Periode vanaf 1 april 2019
De situatie is minder duidelijk voor de periode vanaf 1 april 2019. Uiteindelijke kent de rechtbank ook voor die periode geen rechtskracht toe aan de Liechtensteinse A1-verklaring. De redenen zijn dat het Liechtensteinse orgaan deze verklaring niet had mogen afgeven. Bovendien heeft het orgaan naderhand aan de SVB medegedeeld niet langer vast te houden aan de voorlopige aanwijzing van de Liechtensteinse sociale zekerheidswetgeving. Bovendien zijn de omstandigheden zo, dat Nederlandse premieplicht meer voor de hand ligt. Deze uitkomst kan onbevredigend zijn voor de man omdat hij tegen dubbele premieheffing kan aanlopen. Maar in deze procedure is dat niet op te lossen. Overigens heeft de inspecteur tijdens de zitting toegezegd dat hij de premies die de man heeft betaald ambtshalve aan hem laat terugbetalen als de SVB alsnog verklaart dat de man niet premieplichtig was in Nederland.
Wet: art. 3.84 Wet IB 2001 en art. 11 Wet LB
Geef een reactie