De staatssecretaris van Financiën heeft Kamervragen beantwoord over de evaluatie van de heffingskortingen en tariefstructuur in de inkomstenbelasting.
In zijn antwoorden gaat de staatssecretaris in op de stelling dat de stapeling van inkomensafhankelijke regelingen zoals heffingskortingen, toeslagen en uitkeringen van belang is voor de arbeidskeuzes van gezinnen. Hij is het volmondig eens met deze stelling. Maar hij stelt ook dat heffingskortingen op zich slechts een deel zijn van het verhaal. Een ander Kamerlid heeft gevraagd of het klopt dat hogere heffingskortingen voor bepaalde groepen hebben geleid tot hogere belastingtarieven voor allen. De staatssecretaris beaamt dat het verhogen van een heffingskorting voor een bepaalde groep ervoor kan zorgen dat belastingtarieven niet (of minder) verlaagd worden. Uit de evaluatie volgt dat de arbeidsmarktprikkels van de arbeidskorting en inkomensafhankelijke combinatiekorting mogelijk kleiner zijn dan dat het model van het CPB in het verleden aangaf. De regering zal de uitkomsten van de evaluatie meewegen in toekomstige besluitvorming over maatregelen in de inkomstenbelasting. Maar dat hoeft niet altijd tot andere uitkomsten te leiden.
Verschil in heffingskortingen AOW’ers en niet-AOW’ers
Een Kamerlid heeft gevraagd waarom de algemene heffingskorting en de arbeidskorting voor AOW’ers niet zijn gelijkgesteld aan die heffingskortingen voor niet-AOW’ers. Daarnaast vraagt dit Kamerlid of de jaarlijkse verhogingen van de arbeidskorting zijn ingevoerd om de niet meer werkende ouderen uit te sluiten van de belastingverlagingen die werkenden steeds ontvingen. De staatssecretaris legt uit dat AOW’ers geen AOW-premie betalen. Daarom hebben zij geen recht op het AOW-premiedeel van de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Tegenover een lager gecombineerd belastingtarief staat dus ook een evenredig lagere heffingskorting. Het kabinet ziet geen reden om dit aan te passen. De staatssecretaris stelt dat niet-werkende gepensioneerden de afgelopen jaren geen voordeel hebben gehad van de verhogingen van de arbeidskorting. Daar staan echter wel verhogingen van de ouderenkorting tegenover. Onlangs heeft ook een verhoging van de AOW plaatsgevonden vanwege de beleidsmatige verhoging van het wettelijk minimumloon.
Wet: art. 2.10, 8.10, 8.11 en 8.14a Wet IB 2001
Bron: Ministerie van Financiën 12 september 2024, 2024-0000423344
Geef een reactie