Spreekt een werknemer met zijn werkgever af een eindafrekening uit te voeren bij het einde van zijn dienstbetrekking? Dan mag hij een eventuele verrekening niet ongemotiveerd aanmerken als loonheffing die een voorheffing is.
Bij het beëindigen van zijn arbeidsovereenkomst heeft een man met zijn werkgever een vaststellingsovereenkomst (VSO) gesloten. In de VSO staat dat per de beëindigingsdatum de verrekening en uitkering plaatsvindt van alles wat de partijen over en weer aan elkaar zijn verschuldigd. Deze eindafrekening omvat onder andere het eventueel resterende salaris en emolumenten, de vergoeding en de uitbetaling van de retentiebonus. Volgens de VSO moet een verrekening plaatsvinden van de volgende netto bedragen:
- € 9.089,49 vanwege niet-zakelijke kosten die de man op zijn corporate creditcard heeft gemaakt.
- € 10.616 netto in verband met een openstaande vordering op de werknemer. Deze vordering vloeit voort vanwege het onterecht hebben toegepast van de 30%-regeling.
Verschil aangifte IB en renseignement
In zijn aangifte inkomstenbelasting over het desbetreffende jaar geeft de werknemer € 86.677 aan loonheffing op over zijn loon uit tegenwoordige dienstbetrekking. Maar het renseignement van de werkgever aan de Belastingdienst vermeldt slechts een bedrag van € 76.061. De werknemer verklaart het verschil van € 10.616 als volgt. Zijn werkgever heeft niet aangetoond dit bedrag daadwerkelijk te hebben betaald aan de Belastingdienst. Zo lang dat niet is aangetoond, is het bedrag van € 10.616 ten onrechte met hem verrekend. Bovendien stelt de man dat het buiten toepassing blijven van de 30%-regeling de fout is van zijn werkgever. Vanwege de verrekening is € 10.616 te veel aan loonheffingen ten laste gekomen van de werknemer. Maar de Belastingdienst betwist dat het bedrag van € 10.616 loonheffing betreft. Daarbij stelt de fiscus dat de verrekening die heeft plaatsgevonden met de ontslagvergoeding privaatrechtelijk van aard is. Het geschil belandt voor Rechtbank Zeeland-West-Brabant.
Werknemer overlegt geen bewijs
De werkgever laat weten dat het bedrag van € 10.616 verband houdt met het niet correct toepassen van de 30%-regeling over de periode juni 2013 tot en met januari 2014. De rechtbank meent dat men daardoor ervan kan uitgaan dat de vordering is ontstaan doordat de voormalige werkgever nageheven loonheffing op de man heeft verhaald. Maar dan nog moet de man aannemelijk maken dat het bedrag ziet op loonheffingen. Hij heeft daartoe echter geen correspondentie of andere stukken van zijn ex-werkgever overlegd. Bovendien heeft de voormalige werkgever de vordering op de man een paar jaar eerder overgenomen van een eerdere werkgever. Dat maakt het volgens de rechtbank niet aannemelijk dat het verhalen van loonheffing heeft plaatsgevonden in het jaar waarin die dienstbetrekking is beëindigd. Daarom verklaart de rechtbank het beroep van de man ongegrond.
Wet: art. 9.2, eerste lid onderdeel a Wet IB 2001 en art. 31a, eerste lid, onderdeel e en achtste lid Wet LB
Geef een reactie