Werkgevers die in 2015 al recht hadden op een premiekorting voor het in dienst nemen van een arbeidsgehandicapte werknemer, moeten de daling van deze korting in 2016 accepteren.
Een werkgever had een arbeidsgehandicapte werknemer in dienst genomen en voldeed ook aan de overige voorwaarden om in aanmerking te komen voor een premiekorting. Het UWV gaf daarvoor een WSW-indicatiebeschikking af met een duur van drie jaren. De werkgever paste daarom over de jaren 2015 tot en met 2017 jaarlijks een premiekorting toe van € 7.000. De Belastingdienst stelde echter dat het bedrijf in de jaren 2016 en 2017 te veel premiekorting had toegepast. In die jaren bedroeg de premiekorting voor het in dienst nemen van een arbeidsgehandicapte werknemer namelijk maar € 2.000. De werkgever kreeg daarom een navorderingsaanslag loonheffingen opgelegd van € 10.000. Ook moest zij een betaalverzuimboete van 10% betalen. De werkgever ging daartegen in bezwaar en beroep. Zij stelt dat de premiekorting voor haar ook in 2016 en 2017 € 7.000 bedraagt omdat:
- de premiekorting in het eerste jaar € 7.000 bedraagt;
- de WSW-indicatie geldt voor een periode van drie jaar; en
- in het Handboek Loonheffingen niet is gewaarschuwd voor een stelselwijziging
Geen te eerbiedigen vertrouwen opgewekt
Rechtbank Gelderland wijst erop dat de wet de hoogte van de premiekorting bepaalt. In 2016 en 2017 stelde de wet de desbetreffende premiekorting op € 2.000. Daarbij had de wetgever geen overgangsrecht opgesteld. Maar evenmin is sprake van terugwerkende kracht die botst met te eerbiedigen opgewekt vertrouwen. De rechtbank oordeelt dat de Belastingdienst evenmin toezeggingen had gedaan die vertrouwen hadden opgewekt. De inspecteur had zorgvuldig genoeg gecommuniceerd met het bedrijf. De rechtbank verklaart het beroep van de werkgever daarom ongegrond.
Wet: art. 49, eerste lid, onderdeel c en 50 Wfsv (tekst 1 januari 2017)
Geef een reactie