Mr. Hans de Haan geeft zijn commentaar op het arrest waaruit blijkt dat een werkgever een loonbestandsdeel na het genietingsmoment niet meer kan aanwijzen als eindheffingsbestanddeel.
Een bv maakt deel uit van een groep vennootschappen. Voor de werknemers van deze groep is de pensioenregeling aangepast. Daardoor is een groot aantal werknemers geconfronteerd met een lager dan verwacht pensioen. De bv heeft daarom besloten een tegemoetkoming aan deze werknemers te betalen van gemiddeld € 26.268. In juli 2017 zijn deze tegemoetkomingen betaald. Per werknemer is een bedrag van € 2.400 aangewezen als eindheffingsloon. Het meerdere is aangemerkt als werknemersloon waarop loonbelasting is ingehouden en afgedragen. In geschil is of ook voor het meerdere het eindheffingsregime valt toe te passen. Hof Arnhem-Leeuwarden heeft deze vraag ontkennend beantwoord. Zie ook NTFR 2022/2065 en ‘Compensatie voor ander pensioenstelsel is bijzondere beloning’.
Aanwijzing als eindheffingsloon is vormvrij
De Hoge Raad onderschrijft het hofoordeel. De wet stelt geen eisen aan de vorm waarin de aanwijzing als eindheffingsloon moet plaatsvinden. Daarom mag men aannemen dat de aanwijzing vormvrij is. Administratieve vastlegging is geen noodzakelijke voorwaarde. Ook de wijze van verloning is niet doorslaggevend. De inhoudingsplichtige moet wel aannemelijk maken dat een aanwijzing heeft plaatsgevonden. Daaraan is in dit geval niet voldaan. Bovendien dient een aanwijzing uiterlijk plaats te vinden op het moment waarop de werknemer het desbetreffende loonbestanddeel geniet. Op dat moment is de inhoudingsplichtige verplicht om loonbelasting op het loon in te houden, tenzij het eindheffingsregime van toepassing is. Ook daaraan is niet voldaan. De inhoudingsplichtige kan niet de aanwijzing pas voor het eerst in de bezwaar- of beroepsfase doen.
Commentaar mr. Hans de Haan
Taxence vroeg mr. Hans de Haan, sinds jaar en dag commentator bij NTFR, om een reactie op dit arrest.
De Hoge Raad is het in dit arrest helemaal eens met de voorafgaande conclusie van A-G Ettema. De aanwijzing als eindheffingsbestanddeel is vormvrij. Die aanwijzing kan zowel blijken uit de wijze van verwerking in de loonadministratie als op andere wijze, bijvoorbeeld door een mededeling van de inhoudingsplichtige aan de betrokken werknemers. De bv had het één noch het ander gedaan. Verder moet die aanwijzing uiterlijk plaatsvinden op het moment dat het loon wordt genoten omdat dat het moment is waarop de belasting moet worden ingehouden, tenzij het eindheffingsregime van toepassing is. Daarmee zijn deze twee in de praktijk van alle dag spelende vragen beantwoord.
Gebruikelijkheidstoets bleef achterwege
Waar het in deze zaak eigenlijk om draaide was of de aanwijzing van de vergoedingen, die hier aan de orde waren, gebruikelijk was. De bv vond van wel; de inspecteur vond van niet en dat leidde uiteindelijk tot deze procedure. Omdat er wordt geoordeeld dat er niet is aangewezen kan de vraag naar de gebruikelijkheid ervan ook niet aan de orde komen. De bv vindt dat een onaanvaardbare beperking van de rechtsbescherming en daarmee een schending van art. 1 van het eerste Protocol bij het EVRM. Met die opvatting maakt de Hoge Raad in niet mis te verstane bewoordingen korte metten.
Wet: art. 31, eerste lid, onderdeel f Wet LB
Bronnen: Hoge Raad 5 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:387, 22/01503, Hoge Raad 5 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:516, 22/001504 en Hoge Raad 5 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:517, 22/001507
Binnenkort verschijnt een uitgebreid commentaar van Hans de Haan in NTFR. Nog geen abonnee? Klik dan hier om 3 maanden kennis te maken met NTFR.
Geef een reactie