Als een vanuit het buitenland overgebrachte auto nog wacht op keuring vanwege essentiële gebreken, dient men de BPM te berekenen nadat deze gebreken zijn hersteld.
Een autohandelaar had een gebruikte auto met ernstige schade vanuit Duitsland overgebracht naar Nederland. De auto heeft de status ‘wacht op keuring’ (WOK) gekregen. Dat betekende dat men niet op de weg mocht rijden met deze auto. De handelaar wenste de BPM te voldoen naar de staat zonder herstel van de essentiële gebreken. De Hoge Raad zet in dit arrest in uitgebreide bewoordingen het systeem (doel en strekking) van de Wet BPM uiteen. Volgens de cassatierechter heeft de wetgever bedoeld BPM te heffen voor motorrijtuigen die van de weg in Nederland gebruik (gaan) maken. Deze heffing vindt plaats naar de staat waarin de motorrijtuigen verkeren op het tijdstip dat zij kunnen en mogen worden toegelaten op de weg in Nederland.
Afschrijven na herstel
Vervolgens belicht de Hoge Raad het wettelijke systeem van registratie en voldoening op aangifte, de vaststelling van de heffingsgrondslagen en het tijdstip van het belastbare feit. Er bestaat een regeling voor de situatie waarin iemand vanuit het buitenland een gebruikt motorrijtuig met essentiële gebreken overbrengt. In dat geval mag en valt de afschrijving pas te bepalen op het tijdstip dat de essentiële gebreken zijn hersteld en naar de staat waarin het motorrijtuig zich dan bevindt. Deze bepaling in de Uitvoeringsregeling BPM 1992 strookt met het doel en de strekking van de Wet BPM.
Proportionele belemmering
De regeling bewerkstelligt dat men voor een vanuit het buitenland overgebracht, gebruikt motorrijtuig met essentiële gebreken de verschuldigde BPM voldoet zonder toepassing van de wettelijke vermindering. De regeling kan een belemmering zijn om voor een dergelijk motorrijtuig de verschuldigde BPM te voldoen vóórdat de essentiële gebreken daaraan zijn hersteld. Dat is echter niet disproportioneel. Vervolgens toetst de Hoge Raad de bepaling in de uitvoeringsregeling aan het Unierecht. De uitkomst daarvan is dat geen sprake is van strijdigheid met het Unierecht. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van de staatssecretaris van Financiën gegrond.
Verdrag: art.110 VWEU
Wet: art. 10 BPM
Regeling: art. 8, derde lid Uitv.reg. BPM
Bron: Hoge Raad 26 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:415, 20/00706
Geef een reactie