
Wie een toegekende vergoeding voor kosten van bezwaar te laag vindt, moet dit aankaarten voordat het komt tot een cassatieprocedure.
De Belastingdienst heeft bij uitspraak op bezwaar de aan een vrouw opgelegde naheffingsaanslag BPM en beschikking belastingrente verminderd. Daarbij heeft de inspecteur de kentekenhouder een kostenvergoeding toegekend voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, berekend naar de lage puntwaarde. In beroep en hoger beroep heeft de vrouw alleen de naheffingsaanslag BPM en beschikking belastingrente bestreden. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Hof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2024:1661) heeft vervolgens het hoger beroep gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verder verminderd. Bovendien heeft het hof de vrouw een proceskostenvergoeding toegekend voor de kosten van rechtsbijstand in beroep en hoger beroep. De reeds toegekende kostenvergoeding in bezwaar heeft het hof in stand gelaten.
Bezwaarkostenvergoeding pas in cassatieprocedure betwist
In cassatie klaagt de vrouw erover dat het hof de hoge puntwaarde voor bezwaar had moeten hanteren. Daarbij verwijst zij naar een arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2024. Zie ook NTFR 2024/1244 en ‘Geen lagere PHV-puntwaarde wegens mogelijke discriminatie’. Maar de klacht van de vrouw faalt. Zij heeft namelijk in beroep en hoger beroep de beslissing inzake de kostenvergoeding voor bezwaar niet aangevochten. Daardoor hoefde het hof niet ambtshalve te onderzoeken of de inspecteur bij het vaststellen van de kostenvergoeding voor bezwaar de juiste waarde per punt heeft gehanteerd. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van de kentekenhouder dan ook ongegrond.
Wet: art. 7:15 en 8:75, eerste lid Awb
Bron: Hoge Raad 21 maart 2025, ECLI:NL:HR:2025:419, 24/03393
Geef een reactie