De inspecteur mag niet willekeurig in het ene geval een afschrijving op de BPM-grondslag toestaan en de andere keer niet. Gebeurt dat toch, dan kan de belastingrechter anderen toestaan ook de afschrijving toe te passen.
Een man deed op 4 april 2019 aangifte voor de BPM voor een gebruikte Volkswagen Golf. De datum van eerste toelating van de auto was 24 november 2016. Op 25 april 2019 kwam de auto op naam van de man te staan. De man berekende het BPM-bedrag dat hij moest voldoen op basis van een taxatierapport van een taxateur. Daarbij was de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van de auto vastgesteld op € 23.250 op basis van vraagprijzen van referentievoertuigen verminderd met ongeveer 25%. De taxateur stelde de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat uiteindelijk vast op € 4.000. Uiteindelijk voldeed de man € 735 aan BPM op aangifte. Volgens de Belastingdienst was dat € 3.954 te weinig. De inspecteur ging namelijk uit van een hertaxatie door Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De DRZ rekende met de handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat volgens de koerslijst van Xray (Marge) à € 25.968.
Schadeverleden verhindert gebruik koerslijst niet
De man was het niet eens met de fiscus en startte een beroepsprocedure. Daarbij bepleit hij de berekening van de BPM volgens de taxatiemethode. Deze methode is maar in een beperkt aantal gevallen toegestaan. Volgens de man is zo’n uitzondering van toepassing, omdat de auto door haar schadeverleden niet voorkomt op de relevante koerslijst. Overigens was deze schade al hersteld voordat de man aangifte deed. Rechtbank Gelderland stelt echter dat een schadeverleden geen criterium is voor de beoordeling of een motorvoertuig als zodanig in een relevante koerslijst is benoemd. De rechtbank oordeelt dat hier het gebruik van de taxatiemethode niet is toegestaan. Men moet dus de vermindering aan de hand van de koerslijst vaststellen.
Weigering correctie was willekeurig
Vervolgens stelt de man een beroep te mogen doen op de koerslijst Eurotaxglass’s van het rapport van DRZ met een correctie van 15% voor de factoren “bijstelling markt- en dealersituatie”. Hij wijst op diverse zaken waarin de Belastingdienst de correctie wel heeft toegestaan. De inspecteur kan niet verklaren waarom hij in ieder geval tot oktober 2021 bij sommige aangiftes en naheffingsaanslagen de correctie wel heeft toegepast en bij anderen niet. De rechtbank oordeelt dat de fiscus daarmee willekeurig heeft gehandeld. Vanwege de schending van het verbod op willekeur mag de man deze correctie van 15% ook toepassen. Uit het arrest van de Hoge Raad van 15 november 2019 (zie NTFR 2019/2980) volgt dat hij hierbij geen verder bewijs hoeft te leveren. De handelsinkoopwaarde komt daarmee op € 25.031. Dat leidt tot een verschuldigde BPM van € 4.519 en een verlaging van de naheffingsaanslag tot € 3.784.
Geef een reactie