Mr. Heleen Elbert geeft voor Taxence een commentaar op het arrest waarin de Hoge Raad een naheffingsaanslag BPM heeft vernietigd vanwege een schending van het verdedigingsbeginsel.
De Hoge Raad oordeelt in dit arrest en dat schending van het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel vernietiging van de naheffingsaanslag BPM tot gevolg heeft. [Red Taxence: zie ‘Schending verdedigingsbeginsel: vernietiging aanslag BPM’ voor meer informatie over dit arrest] Dit terwijl het hof in hoger beroep oordeelde dat deze schending zonder gevolgen zou moeten blijven en de staatssecretaris zelfs van mening was dat het Unierecht in deze situatie niet van toepassing is. Aan de staatssecretaris kan worden toegegeven dat de BPM in principe een nationale belastingheffing betreft. Zelfs al gaat het om uit een ander EU land geïmporteerde auto’s.
Strijd met discriminatieverbod
Het Unierecht komt wel aan de orde zodra er sprake is van strijd met het discriminatieverbod van art. 110 VWEU. Wanneer de inspecteur een naheffingsaanslag BPM oplegt zonder belanghebbende te hebben gehoord, loopt hij echter wel degelijk tegen dit discriminatieverbod aan wanneer deze naheffingsaanslag na bezwaar wordt verminderd. Een verlaging van de naheffingsaanslag leidt dus tot toepassing van het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel. Dit beginsel stelt dat belanghebbende voorafgaand aan het opleggen van de naheffingsaanslag moet worden gehoord. Doet de inspecteur dat niet en verlaagt hij later de naheffingsaanslag, dan kan dit dus leiden tot vernietiging van de naheffingsaanslag BPM. Door het niet horen van belanghebbende voorafgaand aan het opleggen van de naheffingsaanslag, is belanghebbende de kans ontnomen om argumenten aan te dragen die hadden kunnen leiden tot een lagere naheffingsaanslag. Het risico daarvan komt voor rekening van de inspecteur, aldus de Hoge Raad.
Verdrag: art. 110 VWEU
Wet: art. 10, zevende en achtste lid BPM
Bron: Hoge Raad 23 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1917, 20/02604
Geef een reactie