Het ‘totaalwinstbeginsel’ brengt mee dat een vennootschap belastingheffing is verschuldigd over de behaalde winst: over niets minder, maar uiteraard ook niets meer. Behaalt een vennootschap dus in enig jaar een winst en lijdt hij in een volgend jaar een verlies (of vice versa) dan moet hij het verlies kunnen verrekenen met de winst.
Tot 1995 gaven de verliesverrekeningsvoorschriften invulling aan deze totaalwinstgedachte: verliezen waren toen verrekenbaar met winsten van de 3 voorgaande jaren (carry back) en met de winsten van toekomstige jaren (carry forward). Sindsdien heeft de wetgever de verliesverrekeningsmogelijkheden meermaals ingeperkt. De stand van zaken sinds 2019 is 1 jaar carry back van 6 jaar carry forward. Na het verstrijken van deze 6-jaarstermijn verdampen deze verliezen.
Nu speelt het kabinet met de gedachte om de verliesverrekening weer te gaan wijzigen. Het voorstel komt er op neer dat per 1 januari 2022 een in de tijd onbeperkte voorwaartse verliesverrekening gaat gelden (de carry-backtermijn blijft 1 jaar). Weer (bijna) terug dus bij het systeem van voor 1995? Nou, nee: ‘The devil is ook hier in de details’. Verliezen (zowel voorwaarts als achterwaarts) zullen slechts tot een winst van € 1.000.000 volledig verrekenbaar zijn. Bij een hogere winst zijn de verliezen slechts tot 50 procent van die hogere winst in een jaar verrekenbaar.
Voor de gemiddelde mkb-ondernemer zal het voorstel naar verwachting tot ruimere verliesverrekeningsmogelijkheden leiden. Grotere winstgevende bedrijven komen er slechter van af. Zij zullen in winstjaren altijd vennootschapsbelasting blijven betalen en er dus langer over gaan doen om verliezen gecompenseerd te krijgen. Want – zo zal het kabinet bij deze “verruiming” hebben gedacht – fiscale principes zijn natuurlijk mooi, maar ze moeten geen geld kosten.
Mr. Almer de Beer is werkzaam bij het bureau vaktechniek fiscaal, Grant Thornton. Hij verzorgt op 30 oktober 2020 de masterclass inbreng in en terugkeer uit de bv.
Geef een reactie