Het uitgangspunt in de btw is dat een hoofdhuis en haar vaste inrichting samen één ondernemer voor de btw vormen, tenzij de vaste inrichting economisch zelfstandig is door het dragen van bedrijfseconomisch risico, aldus staande jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Tegen vergoeding verrichte diensten tussen hoofdhuis en vaste inrichting blijven buiten de heffing van btw.
In 2014 verscheen daar een belangrijke nuancering op in het HvJ-arrest Skandia America Corporation (C-7/13) in het geval dit uitgangspunt samenvalt met het bestaan van een fiscale eenheid btw. In die zaak was kortgezegd sprake van een hoofdhuis gevestigd in de VS en een vaste inrichting in Zweden. Het hoofdhuis verrichte prestaties aan de vaste inrichting. Die vaste inrichting maakte deel uit van een fiscale eenheid in Zweden, zonder meetrekking van het hoofdhuis, aldus de regels in Zweden voor toepassing van de fiscale eenheid. Het HvJ oordeelde dat in dat geval de vaste inrichting opgaat in de fiscale eenheid en de prestaties niet langer aan de vaste inrichting worden verleend maar aan de fiscale eenheid. Als gevolg hiervan zijn de prestaties van het hoofdhuis aan de vaste inrichting wel belast met btw.
Tweespalt
Dit arrest zorgde voor tweespalt tussen de EU-lidstaten over de interpretatie van het toepassingsbereik van dit arrest. Sommige lidstaten volgen het oordeel van het HvJ en onderwerpen transacties tussen hoofdhuis en vaste inrichting aan btw als een van beide onderdeel is van een fiscale eenheid, andere lidstaten bepaalden dat het arrest geen impact heeft. Nederland behoort tot het laatste kamp. In Nederland kennen we een arrest uit 2002 waarin de Hoge Raad oordeelt dat een vaste inrichting in Nederland niet afzonderlijk tot een fiscale eenheid kan behoren, maar dat naast de vaste inrichting ook het hoofdhuis onderdeel wordt. Dit is nogmaals bekrachtigd door de staatssecretaris van Financiën in een geactualiseerd besluit uit december 2020. Op EU-niveau houden het btw-comité en de Europese Commissie er een ander standpunt op na dan Nederland. Volgens de Europese Commissie kunnen enkel vennootschappen en vaste inrichtingen die gelegen zijn op het grondgebied van een lidstaat onderdeel uitmaken van een lokale fiscale eenheid. Het Btw-comité kent aan het Skandia-arrest een breed toepassingsbereik toe.
Nieuwe overweging
In het btw-wereldje werd begin dit jaar dan ook reikhalzend uitgekeken naar het oordeel van het HvJ in de procedure Danske Bank (C-182/19) waarin sprake was van een spiegelbeeldsituatie ten opzichte van het Skandia-arrest. Nu was niet de vaste inrichting (in Zweden) maar het hoofdhuis onderdeel van een vaste inrichting (in Denemarken). Het HvJ oordeelde hier langs de lijnen van het Skandia-arrest. Nieuw is dat het HvJ overweegt dat de reikwijdte van een fiscale eenheid btw territoriaal beperkt is. Dit heeft in Nederland de pennen in de literatuur flink in beweging gebracht. In verschillende artikelen en annotaties wordt óf gepleit voor aanpassing van de regels voor toepassing van de fiscale eenheid óf van een beperkte impact: immers, het HvJ heeft toch geoordeeld over de Deense regels voor de toepassing van de fiscale eenheid, niet de Nederlandse? In de workshop over de fiscale eenheid btw tijdens het BTW-congres 2021 zal John Gruson hier nader op ingaan.
John Gruson is een van de sprekers op het BTW-congres vrijdag 1 oktober 2021. Aanmelden is nog mogelijk! Deze dag staan belangrijke ontwikkelingen en relevante adviesthema’s op de agenda. zoals de wijzigingen op het gebied van e-commerce, BTW en non-profit, BTW en vastgoed en ketentransacties en fiscale eenheid. Verder dit jaar aandacht voor tips & tricks bij het doen van aangifte omzetbelasting.
Geef een reactie