'Een schrale oogst' had ik ook als titel van deze Prinsjesdagblog kunnen nemen over de fiscale veranderingen voor vermogen. Ondanks alle kritieken op box 3 blijft namelijk alles bij het oude.
Spaarders betalen ook in 2018 meer belasting dan zij aan rente ontvangen en het blijft ondanks het 'gedoe' nog steeds voordelig om vermogen over te hevelen naar box 2. Toevalligerwijs zijn op Prinsjesdag ook Kamervragen beantwoord over het fonds voor gemene rekening dat hiervoor steeds vaker wordt gebruikt. In deze antwoorden is aangegeven dat het momenteel, ook gegeven de demissionaire status van het kabinet, niet opportuun wordt gevonden om wettelijke maatregelen te treffen.
Rechtsvormneutraliteit
Wellicht dienen de onderhandelende coalitiepartijen bij de behandeling van het belastingplan nog amendementen in. De adviseur in mij zou dit jammer vinden, maar als belastingplichtige juich ik het tegengaan van belastingarbitrage natuurlijk toe. Gezien het fundamentele karakter verwacht ik echter geen grote aanpassingen. Boxhoppen is immers eigen aan het systeem van gesloten boxen. Dit zien we bijvoorbeeld ook telkens terug in de afweging in box 1 om een onderneming als eenmanszaak of BV te drijven. Al decennialang geldt rechtsvormneutraliteit hierbij als uitgangspunt. Onder meer de MKB-winstvrijstelling hebben wij hieraan te danken ter compensatie voor de IB-ondernemer van de tariefsverlaging in de vennootschapsbelasting. Naar mijn mening moet dit uitgangspunt van rechtsvormneutraliteit ook gaan gelden voor de fiscale behandeling van vermogen. Het moet toch eigenlijk geen verschil uitmaken of beleggingen in een BV of in privé worden aangehouden?
Meer vragen dan antwoorden
Een eerste stap in deze richting kan worden gezet door uitbreiding naar alle beleggingen in B.V.’s van de forfaitaire rendementsregeling in box 2 die nu alleen voor VBI’s geldt. Probleem is dat dan direct de discussie oplaait over het onderscheid tussen beleggen versus ondernemen die we voor de BOR ook hebben. Een discussie die op mij onoplosbaar overkomt. Zo vraag ik tijdens mijn opleidingen regelmatig naar het verschil tussen de verhuur van een zeeschip op grond van een langdurige charterovereenkomst en de verhuur van onroerend goed met een langlopend huurcontract. Een vraag waar niemand mij tot heden een duidelijk antwoord op heeft kunnen geven. Een ander voorbeeld is de lijst van de belastingdienst met criteria om vastgoed als ondernemingsvermogen voor de BOR te doen kwalificeren. Een lijst die naar mijn indruk vaak meer vragen oproept dan antwoorden geeft.
Om deze knoop te ontwarren, stel ik voor om anders naar de definitie van ondernemingsvermogen te kijken. Nu maakt de toevoeging van arbeid, grofweg gesteld, een beleggingsactiviteit tot een onderneming. Naar mijn indruk zit echter het spanningsgebied er veel meer in of vermogen vast zit of dat het via de beurs snel in geld kan worden omgezet. Juist het betalen van belasting over vermogen zonder dat er geld is, stuit vaak op weerstand. Kijk maar naar de jurisprudentie rondom vastgoed in de BOR en we zien het ook vaak terug als argument tegen de vermogensrendementsheffing. Vormen uitsluitend de toegestane beleggingen voor een VBI (banktegoeden en verhandelbare effecten in de zin van art. 1 WFT) het aangrijpingspunt voor een box 2-heffing over BV-vermogen, dan wordt ook tevens het boxhoppen tegengegaan. Doorgaans wordt immers alleen liquide vermogen vanuit box 3 in een BV of FGR ingebracht.
Geef een reactie