Welk fiscaal onderwerp is nog interessant in de tijd van de COVID-19-crisis? Tegen de tijd dat deze Opinie verschijnt, zal iedereen inmiddels wel uitgebreid over de fiscale crisismaatregelen geïnformeerd zijn en zal het gewone werk deels stilliggen.
Maar gelukkig is er altijd wel iets om je druk over te maken. In dit geval artikel 15b VPB 1969 c.q. artikel 4 ATAD1. Ik vind dat deze bepaling überhaupt veel te ver gaat en noch rechtvaardig noch economisch verstandig is. Maar zeker nu er een grote economische crisis aan het ontstaan is, dient deze renteaftrekbeperking buiten werking gesteld te worden.
Artikel 4, lid 1, ATAD1: ‘Een financieringskostensurplus kan worden afgetrokken in het belastingtijdvak waarin het is ontstaan, ten belope van maximaal 30 percent van de winst vóór rente, belastingen, afschrijvingen en amortisatie (ebitda) van de belastingplichtige.’ Kort gezegd: je mag als ondernemer niet meer rente aftrekken dan 30% van je bedrijfsresultaat vermeerderd met het bedrag aan afschrijvingen. Natuurlijk, er zijn wat ‘verzachtingen’, waaronder de € 1 miljoen minimum-aftrekruimte en de voortwentelingsregeling. Maar de impact daarvan is voor grotere ondernemingen beperkt en alleen voor de toekomst.
In algemene zin vond ik artikel 4 ATAD1 al geen goed idee. Waarom niet?
Ten eerste, de EU wil aantrekkelijk zijn als vestigingsplaats voor ondernemingen. ‘De EU wil investeringen aantrekkelijker maken door de regelgeving voorspelbaarder te maken, knelpunten voor investeerders weg te nemen en de interne markt te verdiepen.’ Elke aftrekbeperking vormt een knelpunt voor ondernemingen, alleen al door de administratieve lasten.
Harde kostenpost
Ten tweede, rente is een echte harde kostenpost voor een onderneming. Deze moet betaald worden, anders dan een winstuitkering aan de eigenaars. Niet-aftrekbare rente leidt dus tot een winstbelasting die niet meer proportioneel is aan de winst en zelfs meer kan bedragen dan de winst. Dit is vooral onrechtvaardig voor kapitaalintensieve ondernemingen. Kapitaalintensieve ondernemingen hebben meer financiering nodig en zullen dus meer krediet opnemen en sneller over de 30%-grens heen gaan. Er is – naar mijn mening – geen afdoende onderbouwing waarom deze kapitaalintensieve ondernemingen zwaarder belast worden dan kapitaalextensieve ondernemingen.
Nu bouwen, later betalen
Ten derde, krediet is essentieel om een onderneming te laten groeien. ‘De mens heeft duizenden jaren met dit dilemma geworsteld en als gevolg daarvan bleven de economieën muurvast zitten. De uitweg werd pas in de moderne tijd ontdekt met de opkomst van een nieuw systeem dat gebaseerd was op vertrouwen in de toekomst. Daarbij kwamen mensen overeen om imaginaire goederen – goederen die nog niet bestaan – symbolisch in te ruilen voor een special soort geld dat “krediet” werd genoemd. Krediet stelt ons in staat om nu te bouwen en later te betalen.’ Eigenvermogen-financiering kan krediet niet grotendeels of volledig vervangen. Financiers, met name banken, kunnen maar beperkt de extra risico’s nemen van het verstrekken van eigen vermogen. En ondernemers willen niet dat financiers te veel zeggenschap krijgen (wat bij eigen vermogen financiering het geval is) over ‘hun’ onderneming.
Kortom, als de EU werkelijk een aantrekkelijke vestigingsplaats wil zijn voor snelgroeiende ondernemingen, dan zal de EU moeten erkennen dat artikel 4 ATAD1 geen EU-maatregel is die daaraan bijdraagt.
Voor de goede orde, mijn voorgaande redenering geldt voornamelijk voor externe financiering. Dat er renteaftrekbeperkingen gelden voor interne groepsfinanciering, is in mijn ogen wél gerechtvaardigd.
Ik weet dat te veel krediet ook niet goed is; te hoge schulden zijn ook ongewenst. Maar er is geen enkele onderbouwing dat 30% EBITDA voor elke onderneming de grens voor ‘te veel’ aangeeft.
Tot voor kort was artikel 4 ATAD1 wellicht geen groot probleem. De rentepercentages zijn bijna nul en ondernemingen hadden door de jarenlange hoogconjunctuur een hoge EBITDA. De impact van ATAD1 was daarom waarschijnlijk vrij beperkt. Ook is ATAD1 pas recent ingevoerd in de EU-lidstaten; er is – bij mijn weten – nog geen statistiek waaruit de impact kan worden afgeleid.
Coronacrisis
Maar als gevolg van de COVID-19-crisis zal dat snel veranderen. Veel ondernemingen zien ineens hun omzet inzakken. Ze moeten direct geld lenen om te overleven. En vanwege de gestegen risico’s zullen de rentepercentages voor veel ondernemingen waarschijnlijk stijgen. Dit zorgt ervoor dat veel meer ondernemingen in 2020 (en volgende jaren) meer rente betalen dan 30% van hun EBITDA.
Van deze ondernemingen kan niet gezegd worden dat ze aan ‘ongewenste belastingplanning’ gedaan hebben of ‘misbruik maken van renteaftrek’. Ik zie geen enkele vorm van rechtvaardiging in het toepassen van art. 4 ATAD1 op deze ondernemingen. Extra belastingheffing zonder (afdoende) rechtvaardiging moet je niet willen.
Belangrijker is dat als de COVID-19-crisis-maatregelen zijn opgeheven, iedereen wil dat de economie snel weer op snelheid komt. Om dat te kunnen, is het belangrijk dat ondernemingen krediet aantrekken. Een maatregel zoals ATAD1, die kredietopname tegengaat, helpt dan niet.
Anders gezegd, naar mijn mening legt de COVID-19-crisis de gebreken van artikel 4 ATAD1 bloot.
Het veranderen van Europese wetgeving is niet eenvoudig en kost meestal veel tijd. Artikel 4 ATAD1 is in het totaalplaatje van de COVID-19-crisis een detail. Ik verwacht dan ook niet dat artikel. 4 ATAD1 snel zal worden gewijzigd. Maar ik denk dat Nederland feitelijk de ruimte heeft om artikel 15b Wet VPB 1969 tijdelijk buiten werking te stellen. Natuurlijk, Nederland handelt dan in strijd met de ATAD1-richtlijn, en de Europese Commissie zal dan (vroeg of laat) (her)implementatie afdwingen via de Europese rechter. Maar tot die tijd past Nederland artikel 15b dan niet toe en wacht op de uiteindelijke uitspraak van het HvJ. Belastingheffing is in Nederland namelijk alleen mogelijk met een wettelijke basis, en ATAD1 is dat niet. Dat zou slechts het geval zijn als het afschaffen van artikel 15b VPB 1969 een vorm van verboden staatssteun zou zijn, maar dat lijkt mij niet het geval.
Als Nederland niet zo ver wil gaan dat artikel 15b VPB 1969 wordt afgeschaft in weerwil van de ATAD1-richtlijn, dan kan Nederland er wel toe overgaan om alle ruimte die artikel 4 ATAD1 laat te benutten. Dus: alle rente in een jaar tot € 3 miljoen in plaats van € 1 miljoen gewoon in aftrek laten. En de uitzonderingen van artikel 4, lid 2, onderdeel b en lid 5 ATAD1 invoeren. Kort gezegd zijn dat de uitzonderingen voor ‘stand alone vennootschappen’ en voor vennootschappen die niet meer pro-rataschulden hebben dan de gehele groep waartoe deze behoren.
Ik pleit er daarom voor dat als onderdeel van een groter pakket aan fiscale maatregelen ter bestrijding van de economische crisis ten gevolge van de COVID-19-crisis, artikel 15b Wet VPB 1969 buiten werking wordt gesteld en dat de Nederlandse overheid bij de EU gaat lobbyen om artikel 4 ATAD1 af te schaffen of dat ten minste de uitzonderingen die artikel 4 ATAD1 toestaat ook in Nederland worden ingevoerd.
Dr. F.P.J. Snel is als belastingadviseur verbonden aan Snel Corporate Tax & Law in Amsterdam.
Deze Opinie is verschenen in NTFR nr. 21 van 21 mei 2020.
Geef een reactie