Volgens staatssecretaris Snel moet het veelbesproken wetsvoorstel over de ‘spoedreparatie’ van de fiscale eenheid nog voor het zomerreces naar de Tweede Kamer. Aangezien de Kamer 6 juli met reces gaat, kan dat niet lang meer duren. De inhoud van het wetsvoorstel is grotendeels bekend: bepaald wordt dat voor de toepassing van een aantal regelingen in de Wet VPB 1969 de fiscale eenheid moet worden ‘weggedacht’. Dat wegdenken van de fiscale eenheid klinkt eenvoudig, maar dat is het niet.
Eén van de maatregelen waarvoor de fiscale eenheid dient te worden genegeerd is artikel 20a Wet VPB 1969, ook bekend als de bestrijding van handel in verliesvennootschappen. Die regeling bepaalt in de kern dat verliezen van een lichaam niet meer voorwaarts verrekenbaar zijn als het uiteindelijke belang van een belastingplichtige voor 30% of meer is gewijzigd. De verliezen vervallen echter niet als is voldaan aan de ‘beleggingstoets’ en de ‘inkrimpingstoets’. De eerstgenoemde toets houdt kort gezegd in dat verlies is geleden in een jaar waarin de bezittingen gedurende ten minste negen maanden niet voor meer dan 50% uit beleggingen bestonden. De inkrimpingstoets is tweevoudig: de werkzaamheden mogen vóór de wijziging van het belang niet zijn afgenomen tot minder dan 30% van de gezamenlijke omvang van de werkzaamheden bij het begin van het oudste verliesjaar én ten tijde van de aandeelhouderswijziging mag niet het voornemen bestaan zo’n inkrimping binnen een periode van drie jaren te laten ontstaan. Als een verlies met succes deze beide toetsen passeert, is dat bovendien alleen verrekenbaar met de winst van een jaar waarin de bezittingen van de belastingplichtige ten minste negen maanden niet voor meer dan 50% bestaan uit beleggingen.
Impact spoedreparatie
Wat is de impact van de spoedreparatie op artikel 20a Wet VPB 1969? Stel er is een concern bestaande uit M B.V. en diens 100%-dochters A B.V. en B B.V. Tussen M, A en B bestaat als sinds jaar en dag een fiscale eenheid. De aandelen in M B.V. zijn onlangs overgedragen aan een derde. Stel dat de activiteiten van A vooral uit beleggingen bestaan en die van B een actieve onderneming inhouden. De spoedreparatie houdt in dat de fiscale eenheid moet worden weggedacht. Dat betekent dat verliezen van A in beginsel moeten vervallen. Dat is ook het geval als de fiscale eenheid in zijn geheel wel voor beide toetsen zou slagen omdat de onderneming in de mix van de consolidatie het overwicht zou hebben. Dat is tegelijk ook het belangrijkste gevolg van de spoedreparatie: zonder deze maatregel zou artikel 20a überhaupt niet in beeld komen, maar omdat de fiscale eenheid moet worden weggedacht moeten beide toetsen per entiteit worden toegepast en is dat dus wel het geval. Maar vervolgens rijst een aantal vervolgvragen. De spoedreparatie ten spijt heeft de fiscale eenheid wel al die jaren bestaan. Sterker nog: de fiscale eenheid bestaat nog steeds. Het wezen van de fiscale eenheid houdt in dat A noch B voor de toepassing van de vennootschapsbelasting verliezen heeft geleden. Volgens de toerekeningsfictie zijn immers de werkzaamheden en het vermogen van A en B toegerekend aan M. Moet men nu toch de verliezen die formeel bij M als moedermaatschappij op de lat staan gaan ontleden en toerekenen aan A en/of B? En zo ja, welke verdeelsleutel moet daarbij worden gehanteerd? En hoe dient te worden omgegaan met verliezen die zonder de fiscale eenheid nog bij A op de lat zouden staan, maar in werkelijkheid binnen de fiscale eenheid al zijn verrekend? Dit zijn maar een paar voorbeelden van vragen waarop het wetsvoorstel spoedreparatie fiscale eenheid naar mijn mening een duidelijk antwoord dient te geven.
Maandag 25 juni 2018 verzorgt mr. Michel Ruijschop de PE-Pitstop Spoedmaatregelen fiscale eenheid VPB. > Meer informatie en aanmelden
Geef een reactie