De geschiedenis herhaalt zich. Bovenstaande slagzin, uit de dertiger jaren waarbij aan Nederlanders gevraagd wordt om producten van eigen bodem te kopen, is vandaag de dag tijdens de coronacrisis nog/weer goed toepasbaar.
De Nederlandse ondernemers hebben het zwaar met de teruglopende business tijdens de lockdown. Vandaar dat initiatieven ontstaan om toch omzet te generen. De horeca kent er vele, zoals vouchers nu kopen om na het opheffen van de lockdown te komen eten in een restaurant of thuis serveren van maaltijden door een sterrenrestaurant. Dit is geld nu binnenkrijgen en later leveren.
Maar waren kopen is ook waren betalen. In ons rechtssysteem is bepaald dat, indien partijen niets zijn overeengekomen, een maximale betalingstermijn geldt van 30 dagen. Voor bedrijven geldt deze regel ook! Een afwijkende overeengekomen betaaltermijn mag dan weer niet langer dan 60 dagen zijn en mag voor geen van de partijen nadelig zijn. Grote ondernemingen mogen geen langere betalingstermijn dan 60 dagen gebruiken voor het mkb en zelfstandig ondernemers als leverancier of dienstverlener. Dat een onderneming, om eigen financiële problemen te voorkomen, zijn betalingstermijn eenzijdig verandert naar 60 dagen is geheel uit den boze. Daarmee wordt het mkb zwaarder belast: wachten op je centen maar wel btw moeten afdragen over de verkoop. Wat vindt u nu beter te rechtvaardigen: eenzijdig een betalingstermijn verlengen of een strafblad krijgen door de regels voor “social distancing” te overschrijden? Ik weet het wel.
Baksteenarrest
En hoe zit het met waren niet verkopen en ook niets ontvangen terwijl de kosten doorlopen? Dan heb je een probleem. Misschien kan de Belastingdienst dan helpen. Door geld terug te geven, of door geld niet te hoeven betalen. Hoe? Door het vormen van een coronareserve in de aangifte vennootschapsbelasting 2019. Nu is deze term verwarrend. In de Wet inkomstenbelasting 2001 worden drie fiscale reserves toegelaten: de egalisatiereserve, de herinvesteringsreserve en de oudedagsreserve. Alle andere “reserves” zijn geen fiscale reserves maar voorzieningen. En dan denk ik meteen terug aan het Baksteenarrest uit 1998 waarin de Hoge Raad de regels voor de vorming van een voorziening aangepast heeft. Op grond van het arrest van de Hoge Raad van 26 augustus 1998, nr. 33 317, mag bij de bepaling van de winst voor een zeker jaar voor toekomstige uitgaven een passiefpost worden gevormd, als die uitgaven:
- hun oorsprong vinden in feiten of omstandigheden, die zich in de periode voorafgaande aan de balansdatum hebben voorgedaan; en
- ook overigens aan die periode kunnen worden toegerekend; en
- er een redelijke mate van zekerheid bestaat dat zij zich zullen voordoen.
Passen wij dit toe op de coronareserve en de aangifte vennootschapsbelasting over 2019, dan zien wij dat de eerste twee punten een probleem opleveren. De coronacrisis is namelijk pas opgetreden in 2020, dus na afloop van het jaar waarover de aangifte wordt gedaan. Of zie ik het sober, te zwart-wit: geen fiscale reserve omdat de coronareserve niet in de wet staat en geen voorziening om de hierboven genoemde redenen? Het is in ieder geval wel een tegemoetkoming voor ondernemers en inderdaad: “What’s in a name?”.
Maar hoe ziet de regeling eruit rond de coronareserve? In een beleidsbesluit heeft de staatssecretaris de regels vastgelegd.
Verliesverrekening
Een vennootschapsbelastingplichting lichaam, een bv of een stichting die een onderneming drijft, mag bij de aangifte over 2019 een reserve vormen voor de kosten die ontstaan in 2020 door de coronacrisis. Deze kosten mogen dan al in 2019 ten laste van de winst over dat jaar worden gebracht, waarbij de toepassing van de reserve niet mag leiden tot een verlies en de kosten niet hoger mogen zijn dan te verwachten. De vorming van de reserve leidt in 2019 tot een lagere winst over dat jaar. In 2020 wordt de reserve dan weer als onttrekking beschouwd.
Voor de onderneming ontstaat hierdoor een liquiditeitsvoordeel: het mogelijke verlies over 2020 had pas na het vaststellen van de aanslag over 2020 in 2021 kunnen leiden tot een verliesverrekening met de winst over 2019. Deze geldstroom wordt nu naar voren gehaald.
De Belastingdienst is nog wel zo vriendelijk geweest om een aantal aandachtspunten te presenteren. Zo mag een nieuwe aangifte VPB 2019 worden ingediend als de aangifte al is gedaan voor de afkondiging van het beleidsbesluit van de staatssecretaris. Als de aangifte nog niet is gedaan (en dat zal in de meeste gevallen ook zo zijn door toepassing van de uitstelregeling), dan kan een verzoek worden gedaan om de opgelegde voorlopige aanslag 2019 te verminderen.
Er moet ook aandacht worden geschonken aan de verliesverrekening dan wel verliesverdamping uit andere jaren. Als de toepassing van de coronareserve leidt tot een nihil-winst in 2019, kan dat jaar niet meer worden gebruikt voor voorwaartse verliesverrekening uit eerdere jaren. Hierdoor kunnen verliezen uit oudere jaren mogelijk niet meer worden verrekend met winsten uit latere jaren. Even goed rekenen dus.
Een ander vraagstuk is hoe na de coronacrisis nu verder met de fiscale regelgeving. Drs. Harrie Bressers doet daarvoor een aantal suggesties: Onder druk wordt alles vloeibaar.
Dat de geschiedenis zich herhaalt is niet te hopen. Begon ik deze blog met een verwijzing naar de crisis in de dertiger jaren, dit jaar wordt ook (thuis) gevierd dat 75 jaar geleden de Tweede Wereldoorlog is beëindigd. Deze oorlog was mede een gevolg van de diepe crisis waarin de wereld na de beurskrach van 1929 in terechtkwam. Ongeveer 55 miljoen doden, ik hoop niet dat de coronacrisis ook wereldwijd gaat leiden (of in dit geval “lijden”) tot een dergelijk verlies aan mensenlevens.
De moraal van dit verhaal:
Betaal op tijd, vraag een uitgebalanceerde vermindering en blijf attent.
Bronnen: HR, 26 augustus 1998, nr. 33 317, ECLI:NL:HR:1998:AA2555
Besluit 6 mei 2020, nr. 2020-9594, Stcrt. 2020, 26066 (laatstelijk gewijzigd bij Besluit van 19 mei 2020, nr. 2020-10789, Stcrt. 2020, 28349
Geef een reactie