Iedereen die het nieuws de afgelopen weken heeft gevolgd, weet dat de overheid meerdere maatregelen heeft genomen om de uitbraak van het coronavirus onder controle te krijgen. In deze bijdrage gaat Wendy Nent voor de eenvoud slechts in op twee specifieke maatregelen, te weten het bijzondere uitstel van betaling en het makkelijker kunnen verlagen van een opgelegde voorlopige aanslag.
Zo is besloten dat mensen zo veel mogelijk binnen moeten blijven en afstand moeten houden tot elkaar. Die maatregelen zijn genomen om bepaalde groepen in onze samenleving te beschermen tegen de gevolgen van een besmetting. Het komt neer op solidariteit, op de zorg voor elkaar door het gezamenlijk naleven van door de overheid opgelegde maatregelen. Op de eerste mooie lentedag in het weekend na de afkondiging van deze maatregelen lapte een fors aantal Nederlanders de afspraken aan de spreekwoordelijke laars. De nieuwsbeelden van volle stranden en natuurparken spraken voor zich. Het leek wel of men dacht dat sprake was van een ‘coronavakantie’. Wat de reden was voor deze mensen om massaal op pad te gaan, laat ik graag in het midden. Duidelijk was echter wel dat individualistisch gedrag boven de solidariteitsgedachte ging.
Door de getroffen overheidsmaatregelen moet een groot aantal ondernemers noodgedwongen de deuren gesloten houden en zien zij hun afzetmarkt geheel of gedeeltelijk wegvallen. Dat leidt direct tot omzetderving en tot grote onzekerheid over de continuïteit van deze ondernemingen. Om ondernemers tegemoet te komen heeft het kabinet een pakket financiële noodmaatregelen ingevoerd. Voor veel ondernemers zijn deze maatregelen een broodnodige steun in de rug, maar niet voor alle ondernemers is deze hulp (volledig) nodig. Er zijn ook ondernemers die gebruik willen maken van de maatregelen uit het noodpakket, terwijl zij daar naar de bedoeling van de maatregelen niet voor in aanmerking komen. Dat zijn bijvoorbeeld belastingplichtigen die de eerste klap wel gemakkelijk kunnen opvangen, omdat zij voorlopig over voldoende liquiditeit beschikken. Is het benutten van de financiële noodmaatregelen voor situaties waarvoor deze niet bedoeld zijn ethisch correct? Of is dan ook sprake van het boven de groepsgedachte stellen van een individueel gevoelde noodzaak?
Bijzonder uitstel van betaling
Naast bijzonder uitstel van betaling bestaan ook nog de mogelijkheden tot het aanvragen van regulier uitstel van betaling voor twaalf maanden en kort telefonisch uitstel voor vier maanden. Deze varianten van uitstel laat ik in deze bijdrage onbesproken.
Laat ik vooropstellen dat de mogelijkheid tot het verlenen van bijzonder uitstel van betaling al langere tijd bestaat, om precies te zijn sinds de economische crisis in 2009. Uit art. 25.6.2a Leidraad Invordering 2008 blijkt duidelijk de bedoeling van deze uitstelregeling. Een ondernemer die door een oorzaak die buiten zijn invloed ligt in tijdelijke liquiditeitsproblemen is gekomen en een levensvatbare onderneming drijft, kan gebruikmaken van dit bijzondere uitstel van betaling.
Ten tijde van het schrijven van deze Opinie is het nog niet mogelijk om vast te stellen hoelang de overheidsmaatregelen nog van kracht zullen blijven en hoelang de economie nog last zal houden van de nasleep van de coronacrisis. De factor ‘tijdelijke liquiditeitsproblemen’ is voor zowel belastingplichtigen als de ontvanger lastig te beoordelen en laat ik in deze bijdrage daarom onbesproken.
Van de factor ‘oorzaak die buiten de invloedsfeer van de ondernemer ligt’ lijkt op et eerste gezicht zonder meer sprake. Eenieder kan bijvoorbeeld begrijpen dat wanneer een horecazaak moet sluiten door een overheidsmaatregel, dit een oorzaak is die buiten de invloedssfeer ligt van een ondernemer. Het wordt echter lastiger als diezelfde horecaondernemer al een periode voorafgaand aan de uitbraak van het coronavirus in slechte financiële omstandigheden verkeerde. Was dan voorafgaand aan de uitbraak van het virus wel sprake van ‘een levensvatbare onderneming?’
In artikel 25.6.2b Leidraad Invordering 2008 is opgenomen dat voor het verkrijgen van bijzonder uitstel van betaling een verklaring van een derde deskundige nodig is. Het kabinet heeft als tijdelijke versoepeling van de voorwaarden voor het verkrijgen van bijzonder uitstel van betaling aangekondigd dat iedere ondernemer die door de coronacrisis in liquiditeitsproblemen is gekomen, gebruik kan maken van drie maanden uitstel van betaling. Invorderingsmaatregelen worden direct na ontvangst van het verzoek stilgelegd en de verklaring van de derde deskundige is voor deze drie maanden uitstel niet nodig. Als een ondernemer echter langer uitstel van betaling nodig heeft dan drie maanden, moet waarschijnlijk wel een derde deskundigenverklaring of andere informatie worden verstrekt om te beoordelen of de financiële problemen zijn veroorzaakt door de coronacrisis.
Deze verklaring heeft een wezenlijke functie, omdat deze een beoordeling moet bevatten van de aard van de betalingsproblemen. Daarnaast moet de derde deskundige ingaan op de aannemelijkheid van de bedrijfseconomische gezondheid van de onderneming en de haalbaarheid van het in de toekomst inlopen van de betalingsachterstand. Eenvoudig gezegd: er moet dus blijken dat het in wezen gaat om een gezonde, levensvatbare onderneming die vanwege een niet voorzienbare oorzaak die buiten haar invloedssfeer ligt in de problemen is geraakt. De eerder door mij genoemde horecaondernemer die al noodlijdend was, voldoet hier hoogstwaarschijnlijk niet aan. Is het dan ethisch juist en verantwoord dat een dergelijke onderneming nu gebruikmaakt van de regeling voor bijzonder uitstel van betaling? Uitstel van betaling is geen afstel; de verschuldigde belasting zal uiteindelijk een keer betaald moeten gaan worden. Een onderneming die voorafgaande aan de coronacrisis al niet levensvatbaar meer was, zal de achterstand vermoedelijk niet meer kunnen gaan inlopen. Wellicht is het blijven uitstellen van de betaling van belasting niet het beste advies dat gegeven kan worden, maar zou beter een herstructurerings- of beëindigingstraject gestart kunnen worden.
Vermindering van voorlopige aanslagen
Het kabinet heeft aangegeven dat ondernemers die een lagere winst verwachten door de coronacrisis een verzoek kunnen indienen voor een verlaging van de voorlopige aanslag inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting. Er is al toegezegd dat de Belastingdienst deze verzoeken zal gaan inwilligen. Veel ondernemers willen de voorlopige aanslagen nu laten verminderen naar nihil. Dat is vanuit een individuele liquiditeitsgedachte ook heel begrijpelijk.
Toch is het ook op dit vlak goed om naar het grotere geheel van wet- en regelgeving en de solidariteitsgedachte te kijken. In het voorjaar van 2020 is het nog erg lastig in te schatten wat het jaarresultaat over 2020 zal gaan worden. Dat hangt sowieso af van de duur van de overheidsmaatregelen en van de veerkracht van een onderneming. Het is echter niet bij voorbaat gezegd dat ondernemingen die nu zwaar getroffen worden door de coronacrisis, uiteindelijk geen belasting over 2020 verschuldigd zullen zijn. We zien nu veel ondernemers die nieuwe initiatieven ontplooien om toch omzet te kunnen genereren om deze periode te overbruggen. Wellicht leiden deze initiatieven na de crisis ook weer tot een verhoogde omzet. Interessant is het om te bedenken wat er later in het jaar gaat gebeuren als zou blijken dat veel ondernemers toch een positief resultaat behalen. Gaan deze ondernemers dan hun voorlopige aanslagen bijstellen naar boven? Of gebeurt dat pas bij het indienen van de aangifte over het belastingjaar 2020?
In art.artikel 24 Uitv.reg. AWR 1994 is voor voorlopige aanslagen inkomstenbelasting bepaald dat een belastingplichtige de inspecteur zo spoedig mogelijk op de hoogte brengt van wijzigingen in omstandigheden die van belang zijn voor de opgelegde of een nog op te leggen voorlopige aanslag. Dit houdt dus in dat een belastingplichtige die gaandeweg het jaar constateert dat zijn voorlopige aanslag naar een te laag bedrag is opgelegd of verminderd, de inspecteur moet vragen om een herziening. Belastingadviseurs zullen deze regelgeving moeten toepassen en in voorkomende situaties hun klanten moeten wijzen op een te lage voorlopige aanslag inkomstenbelasting.[5] Voor de vennootschapsbelasting ontbreekt een vergelijkbare bepaling. Dat mag mijns inziens echter niet tot de automatische conclusie leiden dat voor voorlopige aanslagen vennootschapsbelasting niet een verplichting tot het bijstellen van een voorlopige aanslag geldt, omdat daar een maatschappelijke verantwoordelijkheid op zijn plaats is.
Als alle voorlopige aanslagen nu klakkeloos naar nihil worden verminderd, komt bij de overheid minder geld binnen dat weer gebruikt kan worden voor de noodmaatregelen. Laat ik voorop blijven stellen dat iedere ondernemer die nu hard wordt getroffen door de coronacrisis gemakkelijk zijn voorlopige aanslag moet kunnen laten verminderen. Laten we dat echter wel naar reële uitgangspunten blijven doen en er ook voor zorgen dat voorlopige aanslagen later in het jaar weer positief worden bijgesteld als zou blijken dat de omstandigheden zijn verbeterd. Wellicht kan de Belastingdienst daar over een paar maanden een actieve bijdrage aan leveren door het vragen om nadere schattingsgegevens. Het is gezien het forse pakket noodmaatregelen mijns inziens ook niet irreëel dat de Belastingdienst vraagt om een actueel inzicht in de te verwachten belastinginkomsten.
Er is overigens ook een boeterisico verbonden aan het vragen om een te vergaande vermindering van een voorlopige aanslag. Art. 67cc AWR bepaalt dat bij het opzettelijk verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens of inlichtingen in een verzoek om herziening van een voorlopige aanslag, een vergrijpboete opgelegd kan worden. Als nu al redelijkerwijs voorzienbaar is dat het resultaat van een onderneming over het jaar 2020 positief zal worden, is een verlaging van een voorlopige aanslag naar nihil niet zonder boeterisico. In de Kamerbrief staat ook niet dat de voorlopige aanslagen zomaar kunnen worden verlaagd naar nihil, maar dat een ondernemer mag uitgaan van een lagere winstverwachting.
Collectiviteitsgedachte
De door mij in deze bijdrage genoemde maatregelen zijn van formeelrechtelijke aard. Dit is een vakgebied waar de gemiddelde belastingadviseur zich in de regel minder mee bezighoudt. Daarnaast zijn de maatregelen eerst grof aangekondigd en worden steeds meer uitvoeringstechnische details bekendgemaakt via veelal onofficiële kanalen zoals de website van de Belastingdienst en het Forum Fiscaal Dienstverleners. Gezien de omstandigheden is dit logisch, maar het maakt het niet gemakkelijker om de regels te doorgronden en ze vervolgens ook maatschappelijk gezien in de juiste context uit te voeren. Daarnaast zijn de feiten en omstandigheden in iedere situatie anders, wat ervoor zorgt dat belastingadviseurs en inspecteurs geconfronteerd worden met zeer specifieke vragen van belastingplichtigen die – begrijpelijk – vaak slechts vanuit hun eigen situatie denken. Dit is een tijd waarin zowel inspecteurs als belastingadviseurs moeten handelen vanuit de collectiviteitsgedachte dat ondernemers die zwaar getroffen worden moeten worden geholpen, terwijl ondernemers die in staat zijn om zelf de klap op te vangen dit ook moeten doen. Ik ben zeker voor een ruimhartige toepassing van de (fiscale) steunmaatregelen die de overheid biedt. Maar ik pleit er ook voor dat belastingplichtigen die het nu niet nodig hebben er geen gebruik van maken. Het is immers de bedoeling dat de steun terechtkomt bij de ondernemers en andere belastingplichtigen die het nu het hardst nodig hebben. Dat vergt gezond verstand, een goede communicatie met belastingplichtigen en een actieve houding van ons allemaal om de kas van de overheid gezond te houden. Laten we er in alle solidariteit voor zorgen dat de overheid zich nu niet onnodig moet gaan bezighouden met fiscale strandgangers, maar zich kan focussen op de echte hulpbehoevende ondernemers.
Mr. Wendy Nent-Vroomen is werkzaam bij het bureau vaktechniek van BDO Belastingadviseurs.
Deze Opinie verscheen eerder in NTFR. Nog geen abonnement op het NTFR? Klik dan hier voor een kennismakingsabonnement van drie maanden.
Geef een reactie