Aan het begin van het nieuwe jaar kijkt Taxence met een aantal specialisten naar wat 2016 op fiscaal gebied zal brengen. Rien Vink gaat in op de ontwikkelingen op het gebied van de loonheffingen. Vink is sinds 2010 werkzaam als zelfstandig adviseur op het gebied van loonheffingen. Zijn bedrijf heet Rien Vink Loonheffingen.
Allereerst een ieder een mooi en gezond 2016 toegewenst. Wat kunnen we in 2016 verwachten op het gebied van de loonheffingen? De verwachtingen zijn hoog gespannen. Wat te denken van de uitspraak van de Hoge Raad inzake de crisisheffing of de ontwikkelingen van de G-rekening. Natuurlijk weer heel ontwikkelingen, klein of groot, maar vaak voer voor specialisten. Desondanks wil ik 4 zaken apart belichten.
Aangifte over januari 2016
Met de aangifte over januari 2016 moet iedere inhoudingsplichtige de eindafrekening van de werkkostenregeling verwerken. Als de forfaitaire ruimte over is gelopen, dan moet in die aangifte de 80% eindheffing worden verwerkt. Is er ruimte over dan hoeft niets te worden gedaan. De afgelopen tijd heb ik gemerkt dat een flink aantal bedrijven hun ‘werkkostenadministratie’ nog niet op orde hebben. (Kleine) mkb-bedrijven hebben zich soms zelfs helemaal nog niet voorbereid. In veel gevallen betekent dit dat er nog geen overzicht is van wat er in de vrije ruimte is aangewezen en dus welk bedrag eventueel nog moet worden afgerekend. De aangifte over januari 2016 dient uiterlijk 29 februari 2016 ingediend (en betaald) te zijn. Bedrijven die hun ‘werkkostenadministratie’ nog niet op orde hebben, hebben dan tot, zeg gemakshalve, 28 februari 2016 de tijd om dat op de orde te brengen. Ik ben bang dat het een aantal bedrijven niet zal lukken. Hoeveel bedrijven weet ik niet. In de maanden februari en maart 2016 zou dat tot veel commotie kunnen leiden. Krantenkoppen (in chocoladeletters) als ‘Bedrijven in de problemen door wkr!’ zorgen voor vragen in de Tweede Kamer en boze brieven van belangorganisaties. En wat gaat er dan gebeuren: wordt een gebaar gemaakt (langer de tijd om af te rekenen) of blijft de politiek voet bij stuk houden?
Wet deregulering arbeidsrelaties
Uiterlijk 26 januari 2016 zal de Eerste Kamer stemmen over de vervanger van de VAR. Het idee van die vervanging houdt in dat overeenkomsten kunnen worden voorgelegd aan de Belastingdienst. De Belastingdienst geeft dan een oordeel over de overeenkomst. Partijen zouden hieraan zekerheid kunnen ontlenen omtrent de loonheffingen. De Belastingdienst zal beoordeelde overeenkomsten (voor zover mogelijk) openbaar maken, zodat deze door andere opdrachtgevers en opdrachtnemers kunnen worden gebruikt. Het gebruik van een beoordeelde (voorbeeld)overeenkomst is facultatief, hier bestaat geen enkele verplichting toe. De nieuwe wet zou op 1 april 2015 moeten ingaan. De Eerste Kamer stelde op 18 december 2015 wederom kritische vragen over het wetsvoorstel. De kern van de kritiek komt er op neer dat men zich, overigens net als de Raad van State, afvraagt of de vervanging van de VAR het werkelijke probleem oplost. Een van de problemen is immers de controle daarop. Van de ongeveer 600.000 VAR-aanvragen die er jaarlijks worden gedaan, worden er maar zo’n 1.500 door de Belastingdienst gecontroleerd. Dat gebrek aan controle zal ook parten spelen bij de vervanger van de VAR. Door de Belastingdienst zijn al diverse goedgekeurde overeenkomsten op haar website gepubliceerd. Met ingang van 18 december is de Belastingdienst begonnen om fiscaal relevante bepalingen voor de loonheffingen en de werknemersverzekeringen in die overeenkomsten te markeren. De vormgeving van de arbeidsrelatie tussen een opdrachtgever en een opdrachtnemer is daarmee vormvrij geworden. Partijen hebben de vrijheid om bij de invulling van hun arbeidsrelatie de gemarkeerde (fiscale) bepalingen al dan niet over te nemen. Net zoals ze kunnen beslissen of zij zekerheid vooraf wensen van de Belastingdienst of niet. Met andere woorden: er ontstaat een open stelsel. Net als vele beroepsgenoten ben ik erg bevreesd voor dit wetsvoorstel: er ontstaat schijnzekerheid. Het volgen van een modelovereenkomst lijkt zekerheid te bieden, maar als er in de praktijk (iets?) van afgeweken wordt, is de zekerheid weg. En als we het probleem van de controle niet oplossen, wat is dan de zin van de vervanging? Misschien dat de Eerste Kamer kritisch blijft en tegen het wetsvoorstel stemt, maar anders hebben we weer een wet waar we in de praktijk alleen maar last van zullen hebben.
Geen verrekening minimumloon
Sommige werkgevers maken gebruiken van constructies waardoor zij regels voor het wettelijk minimumloon of cao-loon kunnen ontduiken. Deze zogenoemde schijnconstructies leiden niet alleen tot onrechtmatige onderbetaling en soms zelfs uitbuiting van werknemers, maar ook tot oneerlijke concurrentie tussen bedrijven. Bonafide werkgevers kunnen immers niet opboksen tegen partijen die hun arbeidskosten op deze wijze drukken. Bovendien loopt de overheid (wij dus) jaarlijks miljoenen euro’s aan sociale premies mis doordat malafide werkgevers deze premies ontduiken. De Wet aanpak schijnconstructies (WAS) is bedoeld om deze schijnconstructies aan te pakken. Op 1 juli 2015 is al een deel van de maatregelen ingegaan. Per 1 januari 2016 zou de rest van de wet gevolgd worden. Echter de inwerkingtreding van een deel van de rest is op 15 december 2015 uitgesteld tot 1 juli 2016. Het gaat dan om het verbod van het verrekenen of inhouden van bestanddelen op het loon waardoor het uiteindelijke netto loon onder het netto relevante minimumloon uitkomt. Met ingang van 1 juli 2016 wordt dat dan verboden. Alleen wettelijke inhoudingen zoals belasting en pensioenpremies mogen (natuurlijk) wel worden ingehouden. De inhoudingen die met name bestreden worden, voor zover het inhouden leidt tot een te laag netto minimumloon, zijn bijvoorbeeld:
-
bedragen voor maaltijden, huisvesting of zorgverzekering;
-
boetes voor ‘overtredingen’ op het werk;
-
bedragen aan kostenvergoedingen uitbetalen als loon;
-
contributies personeelsvereniging.
Hoewel het wetsvoorstel bedoeld is om ‘boeven’ te bestrijden, kan deze maatregel voor veel mensen nadelig uitpakken. Het gaat om mensen die vaste lasten, zoals huur en zorgpremies, laten inhouden op hun salaris. In Nederland doen tienduizenden mensen dat, vooral mensen die in een sociale werkvoorziening werken of in de schuldsanering zitten. Maar door deze maatregel mogen werkgevers huurpenningen en zorgpremies niet langer rechtstreeks overmaken naar bijvoorbeeld woningcorporaties en zorgverzekeraars. Vanwege protest heeft de minister uiteindelijk besloten de maatregel uit te stellen en te kijken of uitzonderingen op de regel kunnen worden gemaakt. Hoe die uitzonderingen er uiteindelijk gaan uitzien, is nog afwachten. Maar los van die aanpassing is dit een maatregel die veel salarisadministraties raakt en tamelijk ingewikkeld is in de uitvoer daarvan. Denk eens aan de taxichauffeur die € 2.000 bruto verdient en (regelmatig) verkeersboetes oploopt. Thans is het de gewoonte om die gelijk te verrekenen met het netto loon. Dat kan straks ook, maar wel zullen we steeds in de gaten moeten houden of het totaal van de boetes in enige maand er niet toe leidt dat de chauffeur minder gaat ontvangen dan het voor hem geldende netto minimumloon. Ga er maar aan staan als je 30 chauffeurs met ieder een eigen geldend netto minimumloon hebt. Natuurlijk kun je ook het geld van de chauffeur terugvragen.
Gebruikelijkheidstoets
Met ingang van 2016 wordt in de werkkostenregeling het gebruikelijkheidscriterium aangescherpt. Het gaat er voortaan om dat het door de werkgever aanwijzen van aan een werknemer verstrekte vergoedingen of verstrekkingen van een bepaalde omvang als eindheffingsbestanddeel gebruikelijk moet zijn en niet de omvang van de vergoedingen of verstrekkingen als zodanig. Het aanwijzen van vergoedingen of verstrekkingen die een relatie hebben met kosten die de werknemer maakt of zonder de verstrekking zou moeten maken, in het kader van de behoorlijke vervulling van zijn dienstbetrekking, zal eerder gebruikelijk zijn dan het aanwijzen van pure beloningsbestanddelen. Een grote wijziging waarvan de omvang in de praktijk onvoldoende wordt beseft. Waar tot en met 2015 alle vergoedingen en verstrekkingen konden worden aangewezen voor toepassing in de forfaitaire ruimte, tenzij deze qua omvang (meer dan 30%) afwijken van hetgeen gebruikelijk was, zal dit in 2016 totaal anders zijn. Niet alleen de omvang speelt een rol, maar vooral ook of de (aangewezen) vergoeding of verstrekking wel gebruikelijk is. De gebruikelijkheidstoets werd in 2015 ook niet overal even goed toegepast (delen van maandsalarissen werden omgezet in vrije ruimte), maar vanaf 2016 zal de toepassing van de gebruikelijkheidstoets nog veel vaker mis gaan. Voor de Belastingdienst zal het echter eenvoudiger worden om de gebruikelijkheidstoets toe te passen. Net zoals met de oude toets in 2015 ligt weliswaar de bewijslast bij hen, maar het zal minder moeilijk worden om aannemelijk te maken dat het aanwijzen van een bepaalde vergoeding of verstrekking voor toepassing in de vrije ruimte niet gebruikelijk is dan om aannemelijk te maken dat een bepaalde omvang ongebruikelijk is. Volgens de staatssecretaris van Financiën zal de Belastingdienst de beleidsregel waarbij tot € 2.400 per werknemer per jaar het niet ongebruikelijk is om vergoedingen en verstrekkingen aan te wijzen, blijven handhaven. Dat is in ieder geval praktisch. Jammer dat het een beleidsregel is en geen wet.
Afsluitend
Ook in 2016 verwacht ik de nodige opschudding die het voor een adviseur leuk kan maken, maar waar de belastingplichtige slechts diep van kan zuchten.
Meer Taxence Outlook 2016
> Periodieke giftenaftrek – Sigrid Hemels
Geef een reactie